herhaling moeilijke perfecta (2) Flashcards
1
Q
sustuli (tollo)
A
optillen, opheffen
wegnemen
2
Q
fefelli (fallo +acc)
A
bedriegen, ontgaan (aan)
3
Q
abii (abeo)
A
weggaan
4
Q
agnovi (agnosco)
A
herkennen
erkennen
5
Q
confeci (conficio)
A
afmaken, volbrengen
doden, vernietigen
6
Q
texi (tego)
A
bedekken, beschermen
7
Q
obtuli (offero)
A
aanbieden
8
Q
rexi (rego)
A
leiden, regeren
9
Q
inii (ineo)
A
ingaan, binnengaan
beginnen
10
Q
respexi (respicio)
A
omkijken
11
Q
surrexi (surgo)
A
opstaan, opstijgen