HC9: Neuronale ontwikkeling Flashcards

1
Q

gastrulatie

A

aanmaak organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 kiembladen zijn:

A

mesoderm, endotherm, ectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mesoderm voor:

A

skelet, spier, cardiovasculair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

endotherm voor:

A

urinoir, digestief, respiratoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ectoderm voor:

A

huid, zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

blastula =

A

holle bol met celen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

neurulatie

A

insnoering aan bovenzijde ectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neurale buis

A

centrale zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

notochord

A

wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neural chest

A

perifere zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

spina bifida =

A

open rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anencephaly =

A

geen cerebrale schors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

exencephaly =

A

hersenen buiten hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

anterioposterior axis

A

embryonale brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

segmenten embryonale brein

A

6 voorbrein, 1 middenbrein, 8 achter hersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anteroposterior vorming

A

hoofd naar staart

17
Q

anteroposterior vorming door:

A

hox genen

18
Q

kopkant =

A

lage retion zuurconcentraties

19
Q

staartkant =

A

hoge retinolzuurconcentraties

20
Q

dorsaal patroon vorming

A

rug naar buik

21
Q

dorsaal patroon vorming door:

A

signaalstof Shh en BMP

22
Q

Shh

A

induceert formatie dakplaat en maakt motorgenen aan

23
Q

Shh hoge concentratie

A

ventraal

24
Q

Shh lage concentratie

A

dorsaal

25
Q

BMP

A

induceert deformatie dakplaat en maakt interneuronen

26
Q

BMP hoge concentratie

A

dorsaal

27
Q

BMP lage concentratie

A

ventraal

28
Q

extrinsieke signalen door:

A

morphogenen

29
Q

morphogenen invloed op:

A

zenuwcellen, expressie genen, ontwikkeling zenuwstelsel

30
Q

intrinsieke signalen

A

veranderen genexpressie door verschillende transcriptiefactoren te activeren

31
Q

extrinsiek voorbrein

A

chordin

32
Q

extrinsiek midbrein

A

wtn-1 en fgf-8

33
Q

extrinsiek anteroposterieur

A

retionzuur

34
Q

extrinsiek dorsoventraal

A

sonic en BMP

35
Q

intrinsiek anteroposterior:

A

hox

36
Q

intrinsiek dorsoventraal

A

pax en msx

37
Q

ventriculaire zone

A

rondom ventrikel

38
Q
A