HC1: neuronale communicatie Flashcards
1
Q
unipolair
A
1 uitloper
2
Q
bipolair
A
2 uitlopers
3
Q
multipolair
A
meerdere uitlopers
4
Q
afferent
A
naar brein
5
Q
efferent
A
naar periferie
6
Q
neurotransmitter (NT)
A
geeft informatie door aan volgende cel
7
Q
myeline
A
zit om axonen en zorgt dat afgifte goed verloopt
8
Q
gliacellen/ oligodendrocyten
A
reguleren afgifte tussen myeline
9
Q
astrocysten
A
vormen bloed-hersenbarriere
10
Q
microgliacellen
A
voorkomen infecties in brein (immuunsysteem)
11
Q
multipele sclerose (MS)
A
myeline werkt niet goed, dus verlies van gevoel, moeheid en moeilijk lopen
12
Q
exciteerbaar
A
neuronen wekken zelf signalen op
13
Q
rustmembraan potentiaal mV
A
-70
14
Q
binnen cel veel…
A
kalium ionen
15
Q
buiten cel veel…
A
natriumchloride