HC2,3 : neuroanatomie Flashcards

1
Q

perifere zenuwstelsel (PNS) bestaat uit:

A

somatisch, autonoom, enterisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

centrale zenuwstelsel (CNS) bestaat uit:

A

ruggenmerg, hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

spinale zenuwen

A

aan ruggenmerg, 31 gepaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spinale zenuwen cervicaal

A

8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

spinale zenuwen thoracaal

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spinale zenuwen lumbaal

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

spinale zenuwen sacraal

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

spinale zenuwen coccygeaal

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

motorzenuwen

A

aansturen spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sensorische zenuwen

A

ontvangen signalen vanaf huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

myotome

A

groep spieren geïnnerveerd door enkel paar spinale zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dermatome

A

deel van huid geïnnerveerd door enkel paar spinale zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afferent info =

A

sensorische info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

efferent info =

A

motorische axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

afferent aan welke kant

A

dorsaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

efferent aan welke kant

A

ventraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

afferent receptoren

A

mechanoreceptoren (gevoel), nocireceptoren (pijn), thermoreceptoren (temperatuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

afferent receptoren naar …

A

spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

neuromuscular junction (NMJ)

A

verbinding waar motorneuronen in ruggenmerg signalen via axonen doorgeven aan skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zorgt voor depolarisatie van spieren

A

acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

myasthenia gravis ; wat voor ziekte

A

auto-immuun ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

myasthenia gravis; oorzaak

A

slechte werking ach-receptoren/ verstoorde transmissie van NMJ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

myasthenia gravis; symptomen

A

oogleden, oogbeweging, gezichtsuitdrukking, slikken, kauwen, spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

myasthenia gravis; behandeling

A

neostigmine; versterkt werking Ach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

craniele zenuwen ontspringen…

A

hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoeveel craniele zenuwen

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

functies craniale zenuwen

A

sensorisch en motorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

voorbeeld craniale zenuw =

A

nervus vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

perifere zenuwen =

A

meerdere axonen in zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

vormen perifere zenuwen

A

epineurium, perineurium, endoneurium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

autonome zenuwstelsel innerveert….

A

ingewanden, maag, darmen, hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

duale innovatie

A

sympathisch en parasympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

sympathisch

A

alertheid, verwijden pupillen, verhogen hartslag, verminderen spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

parasympatisch

A

kalmering, vernauwen pupillen, verlagen hartslag, activatie van spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

waar verzamelen sympathische postsynaptische cellen

A

in sympathische ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

waar verzamelen parasympatische postsynaptische cellen

A

vlakbij doelwitorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

neurotransmitter sympathische postsynaptische cellen

A

eerst ach, dan adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

neurotransmitters parasympatische postsynaptische cellen

A

eerst ach, en erna weer ach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

enterische zenuwstelsel

A

in darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

auerbachs plexus

A

beweging lengte spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Meissner plexus

A

beweging dwarsspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

auberbach en Meisner zorgt voor…

A

peristaltiek in darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

ruggenmerg hoeveel niveau’s binnen wervelkolom

A

31

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

hoe lopen zenuwen in ruggenmerg

A

zenuwen tussen wervels door naar buiten = omweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

conus medullaris =

A

onderste deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

cauda equina =

A

bochten van zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

grijze stof

A

cellichamen zenuwen, vlindervorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

grijze stof ventraal

A

motorneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

grijze stof dorsaal

A

sensorische axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

witte stof

A

myeline, verbindingen met hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

proprioreceptoren

A

spierspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

hoe heet reflex bij hamer kniepees

A

monosynaptische reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

complexe reflex

A

hand verbranden en terugtrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

nocireceptoren

A

pijn signaal aan schakel en interneuronen –> die zetten motorneuronen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

witte stof; communicatie tussen

A

ruggenmerg en hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

opstijgende banen

A

ruggenmerg naar neuronen

57
Q

afdalende banen

A

ruggenmerg naar thalamus

58
Q

snelle pijn kenmerken

A

scherp, myeline axonen, snel, kort, geen emotionele schade, morfine werkt niet, neospinothalamisch kanaal

59
Q

langzame pijn kenmerken

A

diffuus, brandend, niet myeline axonen, langzaam, lang, sterke emotionele schade, morfine werkt, paleospinothalamatisch kanaal

60
Q

opstijgende banen grof gevoel

A

via anterior spinothalamic tract; direct met schakelneuronen naar andere zijdeo

61
Q

opstijgende banen fijn gevoel

A

via dorsale kolommen; schakelt niet meteen over met schakelneuron (eerst naar hersenstam)

62
Q

afdalende banen tract…

A

corticospinal tract in cortex en dan naar ruggenmerg

63
Q

LMN syndroom

A

lagere ruggenmerg neuronen

64
Q

LMN syndroom symptomen

A

verlamming, spieratrofie, afwezigheid diepe persreflexen

65
Q

UMN syndroom

A

hogere (corticale) neuronen

66
Q

UMN syndroom symptomen

A

spasticiteit, rigiditeit, geen atrofie door ongebruik, verhoogde diepe peesreflexen

67
Q

amyotrofische laterale sclerose (ALS)

A

atrofie van LMN en UMN

68
Q

dwarslaesie

A

ruggenmerg beschadigd door gebroken wervel

69
Q

rostraal

A

voorzijde

70
Q

caudaal

A

achterzijde

71
Q

dorsaal

A

bovenzijde (rug)

72
Q

ventraal

A

onderzijde (buik)

73
Q

cerebellum

A

kleine hersenen

74
Q

cerebellum bedekt met …

A

laag grijze stof

75
Q

cortex

A

schors

76
Q

tracts

A

witte stof

77
Q

nuclei

A

grijze stof

78
Q

hersenstam bestaat uit:

A

mesencephalon, metencephalon, myelencephalon

79
Q

myelencephalon bestaat uit:

A

medulla oblangata, verlengde ruggenmerg

80
Q

functies hersenstam

A

regeling bloeddruk, hartslag, spijsvertering
reflexen spijsvertering en ademhaling
onderhouden bewustzijn

81
Q

myelencephalon functie

A

regeling bloeddruk, hartslag, spijsvertering
reflexen spijsvertering en ademhaling

82
Q

Wallenberg syndroom =

A

hersenbloeding

83
Q

Wallenberg syndroom oorzaak

A

blokkade van tak naar cerebrale ader veriest

84
Q

Wallenberg syndroom symptomen

A

verlies van pijn, smaak, temperatuurwaarneming of gezichtsspieren

85
Q

metencephalon verbinding …

A

hersenstam tot cerebellum

86
Q

metencephalon functies

A

info wisseling tussen cerebellum en de rest

87
Q

metencephalon invloed op…

A

ademhaling, slaap

88
Q

Bell’s palsy =

A

gezichtsverlamming

89
Q

Bell’s palsy oorzaak

A

ontsteking 7e hersenzenuw of tumor in speekselklier

90
Q

Bell’s palsy symptomen

A

ogen niet goed open of dicht

91
Q

mesencephalon functies

A

spiermotoriek, visuele en gehoor reflexen, motivatie, aandacht

92
Q

superior colliculus

A

spiermotoriek

93
Q

inferior colliculus

A

visuele en gehoor reflexen

94
Q

parkinson

A

aandoening bij motivatie en aandacht

95
Q

reticulaire informatie

A

regelt hoe je je bewust ben van omgeving

96
Q

waar reticulaire informatie

A

hersenstam

97
Q

cerebellum rol bij …

A

motoriek

98
Q

functies cerbellum

A

integratie sensorische, motorische en vestibulaire informatie
integratie van binnenkomende signalen
coördineren beweging

99
Q

ataxie

A

verstoring coördinatie bewegingen en balans

100
Q

medulloblastoma =

A

kinderkanker

101
Q

medulloblastoma oorzaak

A

rompspieren die niet goed functioneren

102
Q

medulloblastoma gevolgen

A

slechte houding, veel vallen

103
Q

diencephalon bestaat uit:

A

thalamus en hypothalamus

104
Q

thalamus vorm

A

ei

105
Q

thalamus functie

A

alle info uit perifere terecht en erna naar grote hersenen

106
Q

thalamus bepaalt …

A

bewustzijn van info en bepaalt Welke info voorrang krijgt

107
Q

thalamic neglect

A

niet bepalen welke info voorrang krijgt

108
Q

hypothalamus functie

A

produceert hormonen

109
Q

telencephalon

A

limbische systeem, basale ganglia, cerebellum (grote), cordiale lagen, prefrontale cortex

110
Q

limbische systeem bestaat uit:

A

hippocampus, amygdala

111
Q

limbische systeem functies

A

tot uitdrukking brengen van emotie, angst, en leren en geheugen

112
Q

amygdala

A

angst

113
Q

leren en geheugen

A

hippocampus

114
Q

autisme

A

emoties niet uiten

115
Q

kluver bucy

A

geen angst

116
Q

Urbach wiethe

A

nergens bang voor

117
Q

alzheimer

A

geheugenverlies

118
Q

structuren basale nuclei

A

striatum, subthalamic nucleus, globus pallidus

119
Q

basale nuclei (ganglia) functie

A

initieren van beweging

120
Q

Huntington disease oorzaak

A

zenuwcellen in striatum sterven af

121
Q

hunington disease gevolgen

A

onwillekeurige bewegingen

122
Q

is hunington disease erfelijk

A

ja 100%

123
Q

parkinson oorzaak

A

verlies van neuron in substantia nigra

124
Q

parkinson symptomen

A

vertraging van beweging

125
Q

hemiballisme =

A

hersenbloeding in basale kernen

126
Q

hemiballisme symptomen

A

onwillekeurige bewegingen

127
Q

cerebellaire stof

A

laag stof over grote hersenen

128
Q

sulci

A

inkepingen

129
Q

gyri

A

windingen

130
Q

primaire motor cortex

A

aansturing van onderste motorneuronen

131
Q

primaire sensorische gebieden

A

bewust waarnemen van sensorische informatie

132
Q

associatie cortex

A

combi van sensorische en motorische informatie

133
Q

aphasie

A

spraakaandoening met spraakproblemen

134
Q

apraxie

A

niet goed kunnen uitvoeren van bewegingen

135
Q

agnosie

A

niet goed herkennen van objecten

136
Q

prefrontale cortex

A

associatie gebied

137
Q

prefrontale cortex functies

A

werkgeheugen, plannen, bewuste aandacht, problemen oplossen, impulsiviteit

138
Q

disfunctioneren prefrontale cortex zorgt voor aandoeningen;

A

ADHD, verslaving en schizofrenie