HC.4: nier Flashcards

1
Q

van welke 2 factoren hangt filtratie af?

A
  • diameter van porie
  • lading molecuul (glycocalyx)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaat het glomules filtraat?

A
  • water
  • ionen
  • aminozuren
  • uraat
  • ureum (afvalstof)
  • creatine –> creatinine (afvalstof die dus in urine blijft)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat vindt er plaats in proximale tubulus?

A
  • min. 70% water, ionen reabsorptie
  • bijna 100% reabsorptie van HCO3, glucose, aminozuren en uraat
  • reabsorptie Mg, Ca, P, uraat

geen reabsorptie van: ureum en creatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat vindt er in de lus van Henle plaats?

A
  • verdere reabsorptie van ionen (NA, K, Cl, Ca, Mg)
  • extra water reabsorptie passief met na mee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat vindt er in de distale tubulus plaats?

A
  • nog enige Na en Cl reabsorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is creatinineklaring?

A

het volume bloedserum dat door de nieren per minuut wordt ontdaan van het door het lichaam geproduceerde stof creatine. dus iets over de filtratiesnelheid van de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke functies heeft de nier?

A
  • filtratie: excretie van afvalstoffen
  • regelen water-zout balans
  • afgifte hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke 2 typen nefronen heb je?

A
  • corticaal nephron: glomerulus ligt veel hoger in cortex en lis van Henle komt maar voor klein deel in medulla
  • juxtamedullair nephron: genereerd zoutgradient in medulla met lage osmalariteit bovenin en hoge onderin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe doet de lis van Henle de concentraties veranderen?

A

omhoog gaand: verschil van 200 me intracellulaire vloeistof vervolgens wil het dalende deel gelijk blijven aan intracellulair. hierdoor gaat die water uitpompen. dit proces gaat door tot 1200

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waardoor wordt water- en zoutbalans gereguleerd?

A

variëren van urine afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar zorgt ADH in de bloedbaan van de nier voor (anti plassen?)

A

veel ADH: water kanalen open, veel re absorptie dus urine is sterk geconcentreerd
weinig ADH: water kanalen dicht, weinig reabsorptie dus urine sterk verdund

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke hormonen geeft de nier af en wat is de functie van dat hormoon?

A
  • erythropoietine (EPO) = aanmaak rode bloedcellen
  • renine-angiotensin-aldosterone as = bloeddruk
  • 1-alpha-hydroxylase = vitamine D3 (calcium huishouding - osteoporose)
  • ADH: antiduiretisch hormoon = regelen waterreabsoprtie in de nefronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke lagen zitten voor de nier?

A

peritoneum - pararenaal vet - fascia renalis - perirenaal vet - nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het verschil tussen creatine en creatinine?

A

creatine bevindt zich in spierweefsel en creatinine is het afvalproduct hiervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly