HC1 en oefenvragen Flashcards

1
Q

wat is fase 1

A

instroomfase/vullingsfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke kleppen zijn open en dicht in fase 1

A

De AV-kleppen (mitralis en tricuspidalis) zijn geopend
De semilunaire kleppen zijn gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er als de druk in het linkerventrikel lager wordt dan in het linkeratrium? tijdens fase 1

A

De mitralisklep opent wagenwijd
Een grote hoeveelheid bloed stroomt van linkeratrium naar linkerventrikel
Het ventriculaire volume neemt snel toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er in de snelle ventriculaire vullingsfase? fase 1

A

Het bloed stroomt snel van het linkeratrium naar het linkerventrikel

De druk in het linkerventrikel en linkeratrium naderen elkaar

De mitralisklep blijft nog open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is diastasis?

A

De vertraagde vulling van de ventrikels

Er stroomt nog maar weinig bloed van het linkeratrium naar het linkerventrikel

De druk tussen linkeratrium en linkerventrikel wordt nagenoeg gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er met de druk in de circulatie tijdens fase 1?

A

De druk in de aorta daalt
De druk in linkeratrium en linkerventrikel stijgt langzaam

Dit komt door het bloed dat van de venae pulmonales naar de ventrikels stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het eindvolume van het linkerventrikel aan het einde van fase 1?

A

Ongeveer 120 mL
Er kan niet veel extra bloed bij vanuit het linkeratrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er aan het einde van fase 1? Niet kwa druk maar in de atria

A

Atriale excitatie vindt plaats (P-top op ECG)
De atria contraheren en persen nog wat bloed in de ventrikels, dit kan bij inspanning tot 40% extra bloedvolume zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent de atriale contractie?

A

Een lichte drukverhoging in atria en ventrikels
Een extra volumetoename in ventrikels
Dit markeert het einde van fase 1 en het begin van fase 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke letters uit de pv lus horen bij fase 1

A

ABC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is fase 2, welke kleppen zijn open en dicht, waar is deze fase het begin van?

A

isovolumetrische contractie
Alle kleppen zijn gesloten
Begin van de systole (contractiefase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er tijdens de systole?

A

depolarisatie van de ventrikels
QRS-complex op het ECG
Mechanische contractie van de ventrikels begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom blijven de semilunaire kleppen in fase 2 gesloten?

A

De druk in de ventrikels is nog niet hoger dan in de aorta en arteria pulmonalis
Daarom blijven de aortaklep en pulmonalisklep gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met de druk in de ventrikels tijdens fase 2?

A

De ventrikels knijpen samen tegen gesloten kleppen
Druk neemt enorm toe in de ventrikels
Het bloedvolume kan nergens heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer eindigt fase 2?

A

Zodra de druk in de ventrikels hoger wordt dan in de aorta
De aortaklep opent
Dit markeert het einde van fase 2 en het begin van fase 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke pvlus letters horen bij fase 2

A

CD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is fase drie? welke kleppen zijn open en dicht?

A

Uitstroomfase (ejectiefase)

De semilunaire kleppen (aortaklep en pulmonalisklep) zijn geopend
De AV-kleppen (mitralis- en tricuspidalisklep) zijn gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er aan het begin van fase 3?

A

De aortaklep opent net

Een snelle ejectiefase begint: bloed stroomt snel uit het linkerventrikel naar de aorta

De druk in het linkerventrikel blijft toenemen en is hoger dan in de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er met de druk in de aorta? in fase 3

A

De druk in de aorta neemt een beetje toe
Maar de druk in het linkerventrikel blijft hoger dan in de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er als het linkerventrikel veel bloed verliest? in fase 3

A

Het ventriculair volume daalt sterk doordat bloed in de aorta wordt gepompt
De druk in het linkerventrikel neemt af en wordt uiteindelijk lager dan in de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom blijft bloed toch nog even stromen naar de aorta? in fase 3

A

Omdat het bloed kinetische energie heeft vanuit de snelle ejectiefase

De aortaklep sluit dus niet direct, ook als de druk in de aorta hoger wordt dan in het linkerventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat gebeurt er richting het einde van fase 3?

A

De ejectie van bloed neemt af

Er stroomt nog een kleine hoeveelheid bloed naar de aorta door resterende kinetische energie

Het ventriculaire volume stabiliseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoeveel bloed wordt gepompt en hoeveel blijft achter? in fase 3

A

70 mL bloed wordt gepompt vanuit het linkerventrikel in de aorta

50 mL bloed blijft achter in het linkerventrikel en rechterventrikel

In totaal bevat het ventrikel 120 mL bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe eindigt fase 3

A

De semilunaire kleppen sluiten

Retrograde flow van bloed drukt de aortaklep dicht

Er stroomt geen bloed terug in het ventrikel, alleen richting de aortaklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welke pvlus letters horen bij fase 3

A

DE
EF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is fase 4? welke kleppen open en dicht?

A

Isovolumetrische relaxatie
Alle kleppen zijn gesloten

Begin van de diastole (relaxatiefase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe sluit de aortaklep in begin fase 4 en einde fase 3?

A

Retrograde bloedflow (terugstromend bloed) vanuit de aorta. De druk in het linkerventrikel wordt lager dan in de aorta. Hierdoor sluit de aortaklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de dicrotic wave? fase 4

A

terugstromend bloed botst tegen de gesloten aortaklep

Dit veroorzaakt een tweede drukverhoging (dicrotic wave) in de aorta

De aorta zet hierdoor iets uit in diameter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gebeurt er met de druk in het linkerventrikel en de aorta tijdens fase 4?

A

De druk in het linkerventrikel daalt enorm
Er ontstaat een dicrotic notch, kleine druk toename, in de drukcurve van de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom stroomt er geen bloed in de ventrikels tijdens fase 4?

A

Alle kleppen zijn gesloten
Er kan geen bloed instromen in de ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hoe eindigt fase 4?

A

De AV-kleppen openen, dit markeert het begin van fase 1 (instroomfase)

De druk in het linkerventrikel is lager dan in het linkeratrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

welke pvlus letters horen bij fase 4

A

FA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat zijn de systole en diastole en hoelang duren ze

A

Systole (contractie): 300 ms (0.3 s)
Diastole (relaxatie): 500 ms (0.5 s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er bij een toenemende hartfrequentie met de duur van de hartcylus? welke fase neemt af of toe?

A

De duur van de hartcyclus neemt af
De diastole verkort sterker dan de systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is het slagvolume

A

De hoeveelheid bloed die gepompt wordt vanuit de hartkamers in ml/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer vindt de dicrotic wave plaats?

A

Tijdens fase 4 van de hartcyclus (isovolumetrische relaxatie)
Door het sluiten van de aortaklep
Retrograde (neerwaartse) bloedflow wordt kort anterograde (opwaarts)
Hierdoor zet de aorta uit en ontstaat een drukverhoging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is de cardiac output, CO

A

de hoeveelheid bloed die per minuut vanuit het LV de aorta instroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

hoe bereken je de cardiac output

A

SV x HF = CO

sv: in ml/l
hf: hartslagen per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

welke kleppen zijn open en welke dicht tijdens de diastole

A

av: open
semilunair: dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

welke kleppen zijn open en welke dicht tijdens de systole

A

av: gesloten
semilunair: open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

welke kleppen zijn open en welke dicht tijdens de isovolumetrische fase

A

av: gesloten
semilunair: gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

wat veroorzaakt de 1e harttoon

A

sluiten av kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat veroorzaakt de 2e harttoon

A

sluiten semilunaire kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

aan het einde van welke fase zie je het EDV

A

fase 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

welke fasen horen bij de systole

A

fase 2 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

welke fasen horen bij de diastole

A

fase 1 en 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

hoe bereken je de ejectiefractie van fase 3

A

sv / edv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hoe bereken je sv

A

sv = edv - esv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

wat is edv en esv in pvlus diagram

A

edv: c
esv: a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

wat is de onderddruk en wat is de bovenddruk in de pvlus

A

bovendruk: e
onderdruk: d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

wat geeft de diastole aan in de pvlus

A

FABC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

wat geeft de systole aan in de pvlus

A

CDEF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

PVlus
wat gebeurd er bij punt a? hoeveel ml? hoe heet dit aantal ml

A

De mitralisklep opent
Ventriculair volume: 50 mL
ESV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

PVlus
Wat gebeurt er tijdens het AB-interval? ook kwa druk

A

Passieve vulling van het linkerventrikel
Druk in linkeratrium hoger dan in linkerventrikel
Laagste drukpunt in de hele hartcyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

PVlus
Wat gebeurt er tijdens BC?

A

Volume stijgt van 70 mL naar 120 mL

Hoge compliantie: grote volumetoename met kleine drukstijging

56
Q

PVlus
Wat gebeurt er bij punt C?

A

Mitralisklep sluit
Ventriculaire vulling stopt
Start isovolumetrische contractie

57
Q

PVlus
Wat gebeurt er tijdens CD?

A

Volume blijft constant op 120 mL
Druk stijgt heel erg
Punt D: druk ≈ einddiastolische aortadruk

58
Q

PVlus
Wat gebeurt er bij punt D?

A

Aortaklep opent
Begin van de snelle ejectiefase

59
Q

PVlus
Wat gebeurt er tijdens DE?

A

Ventriculair volume neemt af: van 120 mL naar 75 mL
Linkerventrikel blijft contraheren
Druk stijgt tot pieksystolische druk (punt E)

60
Q

PVlus
Wat gebeurt er bij punt E?

A

Start ventriculaire relaxatie
Langzame ejectiefase begint

61
Q

PVlus
Wat gebeurt er tijdens EF?

A

Druk daalt iets
Bloed blijft stromen naar de aorta
Ventriculair volume daalt: van 75 mL naar 50 mL

62
Q

PVlus
Wat gebeurt er bij punt F?

A

Aortaklep sluit
Ejectie stopt

63
Q

PVlus
Wat gebeurt er tijdens FA?

A

Volume blijft constant op 50 mL
Druk daalt het meest
Mitralisklep opent → Start nieuwe hartcyclus

64
Q

wat is S1 en in welke fase hoor je die

A

gevolg van het sluiten van de AV kleppen. je hoort dit in het begin van fase 2, isovolumetrische contractie

65
Q

wat is S2 en ik welke fase hoor je die

A

gevolg van het sluiten van de semilunaire kleppen, je hoort dit in het begin van fase 4, de isovolumetrische relaxatie

66
Q

waar zitten de baroreceptoren
wat doen ze
waar gaat hun info heen

A

in de carotiden en de aortaboog
zijn gevoelig voor rek van de vaatwand en kunnen zo veranderingen in bloeddruk doorgeven
ze geven dit door aan de cardiovasculaire centra in de medulla oblongata

67
Q

wat regelt de bloeddruk op korte en wat op lange termijn

A

kort: baroreceptoren
lang: RAAS

68
Q

waar is de cardiac output afhankelijk van

A

hartfrequentie
Slagvolume:
- preload
- contractiliteit
- afterload

69
Q

wat is preload

A

spanning spiervezels voor contractie

70
Q

wat is contractiliteit

A

het intrinsiek vermogen tot het verkorten van de spiercel en dus om samen te trekken

71
Q

wat is afterload

A

de druk in de aorta die het ventrikel moet overwinnen voordat er bloed in de aorta gepompt kan worden

72
Q

welke receptoren horen bij de sym en parasympatycus

A

sym: b1
para: m3

73
Q

wat gebeurd er op cellulair/influx niveau door de sympaticus

A

toename natriuminflux
toename calcium influx
depolarisatie tempo gaat omhoog

74
Q

wat gebeurd er op cellulair niveau door de parasympaticus

A

toename kaliuminflux
afname calciuminflux
cellen hyperrepolariseren en het depolarisatie tempo gaat omlaag

75
Q

om welke overlap gaat het bij preload
wat bepaald dit

A

overlap tussen myosine en actinefilamenten
het volume bloed aan begin contractie bepaald dit. EDV

76
Q

wanneer heb je de hoogste preload en wat is het gevolg op de contractiekracht

A

hoge preload = veel bloed
veel bloed = hoge contractiekracht

wet van frank starling

77
Q

door wat wordt het EDV bepaald

A

de veneuze return

78
Q

door wat wordt de veneuze return beinvloed

A

spierpomp

ademhalingspomp, inademen geeft hoge abdomen druk en lage thorax druk. Vena cava druk is ook laag en het bloed wordt een soortvan vanuit de buik omhoog gezogen

sympatische innervatie, vasoconstrictie betekent meer richting hart

79
Q

wat bepaald de afterload

A

EDV en arteriele weerstand

80
Q

wat zien we bij hypertensie betreft afterload en sv

A

verhoogde afterload
afgenomen slagvolume

81
Q

wat zorgt voor een steilere ESPVRlijn

A

hogere contractiliteit

82
Q

wat doet een hogere contractiliteit met het slagvolume en hoe kan dit

A

die wordt meer
het ESV neemt af

83
Q

wat gebeurd er bij een verminderde contractiliteit betreft espvrlijn en sv

A

ESPVRlijn neemt af, minder stijl
slagvolume neemt ook af

84
Q

waar heeft contractiliteit geen invloed op

A

hoogte van de preload

85
Q

Wat gebeurt er bij verhoogde preload? in het espvr ding

A

Einddiastolisch volume (EDV) neemt toe, meer veneuze return
Segment CD verschuift naar rechts (volume omhoog op de x-as)
Grotere volumeverandering langs segment DEF

Slagvolume omhoog

86
Q

Wat gebeurt er bij verhoogde afterload (bijv. hypertensie)? in het ESPVR ding/pvlus

A

Druk in aorta neemt toe

Linkerventrikel moet meer druk genereren om de aortaklep te openen

Punt D’ verschuift omhoog naar D

Minder bloed wordt in de aorta gepompt (slagvolume omlaag doordat ESV hoger wordt)

PV-loop wordt smaller en langer

87
Q

wat is een andere maat voor afterload en hoe bereken je die

A

ejectiefractie = slagvolume/edv

88
Q

welke middelen hebben een positief inotroop effect en wat doen ze
welk systeem lijkt hierop

A

epinefrine en digoxine
verhogen contractiliteit
sympatische stelsel

89
Q

welke middelen hebben een negatief inotroop effect en wat doen ze

A

calciumantagonisten, verapamil
verlagen contractiliteit

90
Q

Wat is calcium-induced calcium release (CICR)?

A

Instroom van calciumionen → stijging intracellulaire calciumconcentratie → contractie van hartspiercel

91
Q

Wat is een T-tubuli?

A

Invaginatie van het celmembraan (sarcolemma) van de hartspiercel

Functie: Zorgt voor snelle verspreiding van elektrische signalen

92
Q

Wat gebeurt er na depolarisatie van de T-tubuli?

A

Calcium stroomt extracellulair via L-type Cav1.2 kanalen de cel in

Calcium bindt aan RYR-receptoren (ryanodinereceptoren)

93
Q

Wat gebeurt er bij activatie van RYR-receptoren?

A

Calcium uit SR komt vrij in het cytosol → intracellulaire calciumconcentratie stijgt

Dit proces heet calcium-induced calcium release

94
Q

Welke mechanismen verlagen de intracellulaire calciumconcentratie?

A

MiCa kanalen: Calcium wordt opgenomen in mitochondria

Niet-klassieke NCX pomp: Calcium wordt de myocyt ingepompt, natrium eruit

PMCA pomp en klassieke NCX1 pomp: Pompen calcium uit de cel

Na-K-ATPase: Zorgt voor de juiste natriumgradiënt om calciumtransport mogelijk te maken

95
Q

waar bindt calcium aan om contractie te veroorzaken

A

troponine C waardoor bindingsplaatsen op actine vrijkomen
hierdoor kunnen actine en myosine over elkaar schuiven

96
Q

Wat fosforyleert het sympathische zenuwstelsel om calcium sneller de cel in en uit te laten gaan?

A

PKA, geactiveerd door β₁-adrenerge stimulatie via cAMP.

97
Q

Wat is het effect van PKA-fosforylatie op L-type calciumkanalen (Cav1.2)?

A

Verhoogt de calciuminstroom in het cytosol, wat leidt tot een krachtigere contractie.

98
Q

Wat is het effect van PKA-fosforylatie op ryanodine-receptoren (RyR2)?

A

Verhoogt de calciumafgifte uit het sarcoplasmatisch reticulum, waardoor de intracellulaire calciumconcentratie stijgt.

99
Q

Wat is het effect van PKA-fosforylatie op fosfolamban (PLB)?

A

Deactiveert de remming op de SERCA-pomp, waardoor calcium sneller wordt opgenomen in het sarcoplasmatisch reticulum en de relaxatie versnelt.

100
Q

Wat is het effect van PKA-fosforylatie op troponine I?

A

Vermindert de calciumgevoeligheid van troponine C, waardoor calcium sneller loslaat en de relaxatie versnelt.

101
Q

Wat zijn de vier belangrijkste doelwitten van PKA-fosforylatie in de hartspiercel?

A

L-type calciumkanalen (Cav1.2) – verhoogde calciuminstroom
Ryanodine-receptoren (RyR2) – verhoogde calciumafgifte
Fosfolamban (PLB) – verhoogde calciumopname via SERCA
Troponine I – snellere calciumdisassociatie

102
Q

hoe kan je de contractiliteit van het hart verhogen

A
  • sympatische innervatie, adrenaline, meer calcium
  • verhoogde HF
  • lage extracellulaire natrium concentratie, na/ca pomp stopt, calcium stijgt
  • hoge extracellulaire calciumconcentratie, nauwelijks efflux na/ca pomp
103
Q

wat is hoger bij mensen met hypertensie en wat is het gevolg hiervan

A

afterload is hoger, hoge bloeddruk
esv is hierdoor ook hoger, er blijft meer bloed achter in lv
slagvolume is hierdoor lager

104
Q

waarom zie je bij hypertensie hypertrofie en een verhoogde hf

A

hypertrofie omdat het hart meer kracht moet leveren om het bloed rond te kunnen pompen
verhoogde hf omdat het hele lichaam bloed moet krijgen

105
Q

met welke middelen kan je de hf verlagen

A

digoxine en betablokkers

106
Q

waar ligt de sinuus transversi pericardi

107
Q

welke twee zenuwen zijn nodig voor de baro reflex

A

vagus en glossopharnyx, aorta en carotis interna

108
Q

waar ligt de vena cardiaca magna

A

in de linker zijde van de sulcus coronarius en in de sulcus interventricularis anterior

109
Q

waar ligt de vena cardiaca parva

A

in de rechterzijde van de sulcus coronarius

110
Q

waar ligt de vena cardiaca media

A

sulcus interventricularis posterior

111
Q

waarom kan de co niet oneindig groot worden door de hf te verhogen

A

de beschikbare vullingstijd wordt te kort

112
Q

wanneer kan je de eerste harttoon in een ecg horen

A

bij qrs complex

113
Q

welke kleppen zijn open en dicht tijdens de isovolumetrische contractie

A

alles dicht

114
Q

waaruit bestaat de wand van een alveolus

A

pneumocyt type 1 en 2
basale lamina
endotheelcellen

115
Q

Op een röntgenfoto van de thorax is de linker hartcontour zichtbaar. Welke structuren dragen hier voornamelijk aan bij?

A

Arcus aortae en linker ventrikel

116
Q

Op een röntgenfoto van de thorax is de rechter hartcontour zichtbaar. Welke structuren dragen hier voornamelijk aan bij?

A

v cava superior en rechter atrium

117
Q

Welke hartstructuur bepaalt voornamelijk de inferieure (onderste) hartcontour op een thoraxfoto?

A

linker ventrikel

118
Q

wat gebeurd er bij verhoging van intracellulair calcium in systole met contractiliteit, afterload en esv

A

contrcactiliteit stijgt
afterload daalt
esv daalt
dus de pv loop stijgt en gaat naar links

119
Q

hartspiercellen kunnen niet in spierkrap komen omdat:

A

de refractaire periode eindigt op het moment dat de hartspiercel ontspant

120
Q

wat gebeurd er bij verlaging van de bloeddruk bij de baroreceptoren als reactie

A

er is afname van de veneuze compliantie, vasoconstrictie voor meer return en weer hogere bloeddruk

121
Q

wat gebeurd er als de permabiliteit van k in de sinusknoop toeneemt

A

dan daalt de hf

122
Q

wat is de volgorde wat uit de aortaboog komt van rechts naar links

A

truncus brachiocephalicus
a ccarotis communis sinistra
a sublavia sinistra

123
Q

welk hormoon stimuleert resortpie van na en cl in de distale tubulus

A

aldosteron

124
Q

wat wordt verstaan onder de myogene respons van arteriolen

A

contractie van gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenome hydrostatische druk op het vat

125
Q

wat is essentieel bij het windkettel model van de aorta tijdens systole en diastole

A

compliantie tijdens systole
elasticiteit tijdens diastole

126
Q

wanneer ontstaat hyperventilatie bij paO2 paCO2 en ph

A

paO2 afname
paCO2 toename
PH afname

127
Q

hoelang duurt het qrs complex bij gezonde volwassenen

128
Q

wat gebeurd er bij verslikking als surfactant weggespoelt wordt

A

toename oppervlakte spanning alveoli
collaps alveoli
afname compliantie longen

129
Q

waar wordt de osmolariteit in de medulla van het nefron door geregeld

A

ureum en elektrolyten

130
Q

wat zie je bij emfyseem als we het hebben over fev1 en vc

A

een te lage verhouding fev1 ten opzichte van de vc

131
Q

wat is het functionele verschil in endotheelbekleding tussen een lymfe en bloedcappilair

A

de endotheelcellen van de lymfe overlappen enigzins en kunnen van elkaar wijken door druk in het interstitium

132
Q

via het tubuloglomulaire feedback systeem zal een toegenomen flow van tubulusvloeistof resulteren ter plaatse van de mascula densa in ..

A

een afname va nGFR van hetzelfde nefron

133
Q

wat gebeurd er als de diameter van de efferente arteriole toeneemt

A

toegenomen flow en afgenomen gfr

134
Q

hoe weet je de hartfreq bij een ecg

A

300
150
100
75
60
50

135
Q

wat zie je niet in de opbouw van een vene

A

lamina elastic externa

136
Q

wat zijn de gevolgen van positieve beademing

gevolgen pv loop

A

Intrathoracale druk stijgt → dit verhoogt de druk op de grote venen (vena cava), waardoor de veneuze return naar het hart afneemt.
Dit leidt tot een lagere preload (minder vulling van de ventrikels).

Preload ↓
Door een lagere veneuze return is er minder vulling van het hart, waardoor de EDV (End-Diastolic Volume) afneemt en de PV-lus versmalt.

Afterload ↑ (linker ventrikel)
Een hogere intrathoracale druk verhoogt de druk in de aorta en systemische circulatie, waardoor het linkerventrikel tegen een hogere weerstand moet pompen. Hierdoor wordt de ESV (End-Systolic Volume) groter.

Afterload ↓ (rechter ventrikel)
De toegenomen intrathoracale druk verlaagt de weerstand in de pulmonaire circulatie, wat de afterload voor het rechter ventrikel verlaagt.

Contractiliteit → geen directe verandering
Tenzij er sprake is van compensatie (bijv. via het sympathisch zenuwstelsel of medicatie).

137
Q

Het hart bevindt zich in de borstkas nabij de longen. Wat zal het effect zijn van het uitzetten van de borstkas op de preload van de beide ventrikels?

A

Longen en ventrikels zetten uit door de negatieve druk en preload gaat omhoog.