HC's WEEK 4 Flashcards

1
Q

Noem 9 risicofactoren voor een prolaps

A
  • vaginale bevalling
  • groot kind > 4000 gram
  • meerdere pariteiten
  • hoog BMI
  • positieve familieanamnese
  • zwaar lichamelijk werk
  • hysterectomie
  • eerdere prolaps chirurgie
  • obstructief longlijden & roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 anatomische onderdelen van het pelvis ondersteunen de bekken organen?

A
  1. Bekkenbodemspieren = stevige laag waarop organen rusten
  2. Endopelviene fascie = bindweefsel ophangsysteem aan de bekkenzijwanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke 3 spieren bestaat de m. levator ani?

A
  1. M. puborectalis = sling rond rectum
  2. M. pubococcygeus
  3. M. ileococcygeus = horizontaal verloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke 2 neurale delen wordt de m. levator ani geïnnerveerd?

A
  • segment S3
  • n. pudendus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt de endopelviene fascie ook wel genoemd?

A

Diafragma urogenitale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef 3 kenmerken van het diafragma urogenitale/endopelviene fascie

A
  • vlakke plaat tussen beide rami inferiores ossis pubis & beide rami ossis ischii
  • vult hiatus levatorius als het ware op
  • 3 openingen: urethra, vagina en rectum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 levels kunnen in het pelvis onderscheiden worden?

A

1 = hoogte baarmoederhals & lig. sacrouteriene
2 = tussen baarmoederhals & uitmonding vagina
(cervicale fascie & fascie t.h.v. septum cavum douglasi)
3 = rectovaginale fascie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 2 bindweefsel structuren zorgen voor passieve ondersteuning en kunnen daarom bij een bevalling makkelijk kapot gaan?

A
  • rectovaginaal septum
  • pubocervicale fascie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 2 functies van de bekkenbodem

A
  • afsluitmechanisme
  • ondersteuning van de organen en daardoor minder stress op de ligamenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn 2 mechanismen die kunnen plaatsvinden in de bekkenbodem die kunnen leiden tot prolaps (en incontinentie)?

A
  • relaxatie/beschadiging spieren = alle kracht op ligamenten = schade bindweefsel = prolaps
  • neuromusculaire schade = prolaps en incontinentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 4 vormen van prolaps

A
  • cystocele = voorste compartiment
  • topprolaps/descensus uteri
  • enterocele
  • rectocele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een verzakking?

A

Effect van organen op onderliggend weefsel dat aanleiding geeft tot abnormale gevoelens en zichtbare zwellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 8 symptomen van een prolaps/verzakking

A
  • zwaar gevoel
  • toename eind van de dag
  • dyspareunie
  • lage rugpijn
  • stress incontinentie
  • urinale/faecale urgentie
  • incomplete lediging blaas/darmen
  • seksuele disfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de 3 onderdelen bij gestandaardiseerde anamnese bij verdenking op prolaps

A
  • voorgeschiedenis
  • pariteit
  • klachten: prolaps, mictie, defaecatie, seksualiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 2 tabellen kunnen gebruikt worden om de ernst van een prolaps uit te vragen?

A
  • UDI 6
  • PFIQ
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 4 behandelingsopties bij een prolaps

A
  • niets doen
  • pessarium/ring
  • fysiotherapie
  • operatie met/zonder mesh
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 3 groepen klachten behoren tot ovariumcarcinoom diagnose?

A
  • geen klachten
  • aspecifieke klachten
    • vage gastro-intestinale klachten
    • toename buikomvang: metastasen waardoor
      ascites
    • mictie- of defaecatieproblemen
  • acute buik door ruptuur van cyste/steeldraai
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn 2 risicofactoren voor het krijgen van een ovariumcarcinoom?

A
  • minder ovulaties krijgen
    • pil
    • meerdere zwangerschappen
  • genmutaties (10-15%): BRCA1/2, Lynch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 4 bevindingen bij ovariumcarcinoom bij echo onderzoek

A
  • cysteus/solide
    • uni- of multiloculair
    • septae
  • proliferaties
  • ascites
  • +/- doppler
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 6 onderdelen moeten bij CT scan worden onderzocht bij verdenking op een ovariumcarcinoom?

A
  • omentum
  • klieren
  • kleine bekken
  • cardiophrenische hoek
  • lever
  • longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 2 onderdelen van laboratorium onderzoek die gedaan moeten worden bij verdenking op een ovariumcarcinoom

A
  • algemeen lab
  • markers CA125, CEA, A1FP, hCG, LDH, inhibine A/B, oestradiol, AMH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem 4 histologische onderverdelingen van ovariumcarcinomen

A
  • laaggradig endometrioid
  • graad 3 endometrioid
  • clear cell (heldercellig)
  • sereus ovarium carcinoom
    = 80% vd ovarium carcinomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 3 mogelijke origines van ovariumcarcinomen

A
  • eierstok zelf
  • eileiders
  • buikvlies (extraperitoneaal ovariumcarcinoom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Door welke 3 oorzaken vindt er bij ovariumcarcinoom vroeg al intraperitoneale metastasering plaats?

A
  • intraperitoneale lokalisatie van ovaria
  • exfoliatieve groei
  • versleping van tumorcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Van welke 4 aspecten is de prognose bij een ovariumcarcinoom afhankelijk?

A
  • stadium
  • (radicale) chirurgie
  • chemotherapie
  • mutatiestatus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Geef 3 kenmerken van een laaggradig ovariumcarcinoom

A
  • meestal bij toeval gevonden, zelden klachten
  • 75-90% genezing
  • chirurgie en volledige stagering cruciaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is bij ovariumcarcinoom het doel van een stageringsoperatie?

A

Vaststellen of er (microscopische) uitzaaiingen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 7 acties kunnen gedaan worden bij een stageringsoperatie?

A
  • snee- of kijkoperatie
  • cytologische spoelvloeistof of ascites
  • inspectie en palpatie hele buikholte
  • uterus en adnex extirpatie
  • omentectomie
  • stageringsbiopten
  • lymfklierdissectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een uiterlijk kenmerk van een hooggradig (IIIC en IV) ovariumcarcinoom?

A

Sister Mary Joseph Nodule
= tumor te zien in de navel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem 6 prognostische factoren bij een ovariumcarcinoom

A
  • conditie: Karnofsky index
  • FIGO stadium
  • tumorgraad
  • grootte van restlaesies na chirurgie
  • chemotherapie
  • BRCA status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de standaardbehandeling bij een hoog stadium ovariumcarcinoom? (4)

A
  • primaire of interval debulking chirurgie
  • HIPEC (hypertherme intra-peritoneale chemotherapie)
  • chemotherapie iv (carboplatin/taxol)
  • Parp remmers, targeted therapy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe zit het met de overleving bij een hoog stadium ovariumcarcinoom?

A
  • na primaire/interval debulking & chemotherapie
    = 75% klinisch complete remissie, 50-75% krijgt
    recidief
  • mediane ziektevrije overleving = 18-24 mnd
  • mediane overleving = 36-60 mnd
  • mediane overleving na recidief = 24 mnd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn risicofactoren voor de ontwikkeling van endometrium/baarmoederslijmvlieskanker? (10)

A
  • hormoongebruik
  • obesitas (vet = > oestrogeen)
  • infertiliteit in VG
  • nullipariteit
  • late overgang
  • hogere leeftijd
  • diabetes
  • hypertensie
  • radiotherapie vh bekken
  • erfelijk (Lynch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Beschrijf de 4 T-stadia bij endometrium carcinoom

A

T1 = beperkt tot corpus
T2 = uitbreiding naar cervix
T3 = naar buikholte en/of schede
T4 = lokale uitbreiding naar blaas en/of rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke diagnostische onderzoeken kunnen gedaan worden bij verdenking op een endometrium carcinoom? (6)

A
  • routine bloedonderzoek
  • CAI25 vaak verhoogd bij extra-uteriene ziekte
  • transvaginale echografie
  • MRI of CT-scan op indicatie
  • vrouwen < 70 routine onderzoek op risico Lynch
    (- bepalen risicoprofiel obv moleculaire markers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de meest aangewezen behandeling bij endometrium carcinoom?

A

Bijna altijd chirurgie
- uterus met adnexa
- totaal extirpatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke aanvullende therapie kan gegeven worden bij een endometriumcarcinoom? (5)

A
  • bestraling: inwendig (brachy) of uitwendig
  • chemotherapie
  • ? chemoradiatie
  • hormoonbehandeling (alleen als laaggradig & hormoongevoelig)
  • immunotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Noem de 3 meest voorkomende klachten bij cervixcarcinoom

A
  • bloedverlies
  • veranderde afscheiding
  • buikpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de diagnostische mogelijkheden bij verdenking op cervixcarcinoom? (2)

A
  • cytologie en histologie: carcinoom Pap V
  • colposcopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke 2 groepen aanvullend onderzoek kunnen gedaan worden bij verdenking op cervixcarcinoom?

A
  • lab: routine screenend onderzoek, tumormarkers SCC, CAI25
  • beeldvormend onderzoek: (PET)CT-scan, MRI, X-thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Noem 3 doelen bij colposcopisch onderzoek

A
  • beoordelen of het weefsel zichtbaar is
  • kijken of er afwijkingen zichtbaar zijn
  • bepalen plaats meest ernstige afwijking, waarvan biopt genomen kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Beschrijf de 4 T-stadia bij cervixcarcinoom

A

T1 = beperkt tot baarmoedermond
T2 = ‘beperkte’ uitbreiding schede of naar opzij
T3 = uitbreiding onderste 1/3e schade of vast aan bekkenwand
T4 = uitbreiding naar blaas of rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke 4 dingen moet je je afvragen bij de stagering van een cervixcarcinoom?

A
  • wat is het? aard en invasie
  • waar zit het? lokaal, grootte
  • groei het lokaal door?
  • zijn er afstandsmetastasen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de behandeling bij een CIN laesie (T1 cervixcarcinoom)?

A

LLETZ = large loop excistion transformation zone
= poliklinisch, genezing 6 weken, minimale invloed zwanger worden/blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Noem de 2 substadia bij een T1A stadium cervixcarcinoom

A

IA1 = infiltratie tot 3 mm
IA2 = infiltratie 3-5 mm

45
Q

Wat zijn de behandelingsmogelijkheden bij een IA stadium cervixcarcinoom? (4)

A
  • chirurgie: afhankelijk van kinderwens en lymfangio-invasieve groei
  • conus
  • simpele hysterectomie
  • radicale hysterectomie
46
Q

Beschrijf de aangewezen behandeling van stadium 1a, 1b en hoger

A

1a = alleen tumor weghalen
1b = tumor + parametrium + lymfeklieren weghalen
Hoger = radiotherapie naast chirurgie

47
Q

Welk proces bepaalt bij cervixcarcinoom vooral de behandeling?

A

Het metastaseringspatroon (& dus kans lymfekliermetastasen)

48
Q

Wat is de behandeling van cervixcarcinoom bij laag risico metastasen?

A

Conus uterus extirpatie

49
Q

Wat is de behandeling van cervixcarcinoom bij gemiddeld risico metastasen?

A

Lokaal maar radicaal = Wertheim met klierdissectie

50
Q

Wat is de behandeling van cervixcarcinoom bij een hoog risico op metastasen?

A

Chemoradiatie/radiotherapie

51
Q

Wat houdt stadium IB in bij cervixcarcinoom?

A

Invasiediepte > 5mm, laesie gelimiteerd tot cervix uteri

52
Q

In welke 3 substadia is stadium IB op te delen bij cervixcarcinoom?

A

IBi = invasief carcinoom, >5 mm diep OF stromale
invasie en <2 cm bij grootste dimensie
IBii = invasief carcinoom > 2 cm en < 4 cm bij
grootste dimensie
IBiii = invasief carcinoom > 4cm bij grootste
dimensie

53
Q

Wat is de behandeling bij cervixcarcinoom met infiltratie > 5 mm, tumor max 4cm in doorsnede?

A

Radicale trachelectomie OF hysterectomie met pelviene lymfeklieren

54
Q

Wat is een voorbeeld van een uterus sparende behandeling?

A

Trachelectomie na pelviene klierdissectie
WANT als pelviene klierdissectie positief dan trachelectomie eig geen zin meer want ziekte al te ver gevorderd
= verwijderen cervix met parametria, uterus blijft zelf in situ

55
Q

Wat is een indicatie voor een uterus sparende behandeling?

A

Sterke kinderwens

56
Q

Wat is een contra-indicatie voor een uterus sparende behandeling? (2)

A

Tumor > 2 cm
Technisch onmogelijk

57
Q

Wat zijn 3 groepen van behandelingen mogelijk bij hogere stadia cervixcarcinomen?

A
  • in- en uitwendige radiotherapie
  • radiotherapie i.c.m. chemotherapie (chemoradiatie) of diepe hyperthermie
  • soms na inductie chemotherapie
58
Q

Wat is het doelgebied bij uitwendige radiotherapie (betreft cervixcarcinoom)?

A
  • uterus en cervix
  • bovenste 2/3e vagina
  • parametria
  • bekkenklieren (iliacaal, obturator loge)
  • evt liezen
  • evt para-aortale klieren
59
Q

Wat is de dosis bij uitwendige radiotherapie (betreft cervixcarcinoom)?

A

45-50 Gy in 23-28 fracties van 1,8-2 Gy

60
Q

Geef 4 kenmerken van inwendige radiotherapie behandeling bij cervixcarcinoom

A
  • combinatie intra-uteriene katheter en tweetal ovoïden
  • spinaal/epiduraal anesthesie
  • dosis 3x 7 Gy in laatste weken vd uitwendige bestraling
  • overall treatment time niet meer dan 7 weken
61
Q

Welke 3 dingen kunnen nog toegevoegd worden aan radiotherapie behandeling bij cervixcarcinoom?

A
  • wekelijks cisplatin als chemotherapie
  • hyperthermie
  • inductiechemotherapie gevolgd door RTH met hyperthermie
62
Q

Noem 5 acute bijwerkingen van radiotherapie

A
  • frequentere aandrang ontlasting, diarree, kramp
  • frequentere mictie, branderigheid
  • huidreactie, mucositis
  • haaruitval lokaal
  • vermoeidheid
63
Q

Noem 5 latere bijwerkingen van radiotherapie

A
  • ovariële disfunctie DUS substitutie
  • darmschade: ileïtis terminalis, stricturen, proctitis
  • blaasschade: urgentie, hematurie, fistel, necrose
  • vermoeidheid
  • osteoradionecrose sacrum
64
Q

Welk model kan worden gebruikt om te communiceren over seksualiteit en dysfuncties?

A

PLISSIT model
- Permission (assessment): normaliseren &
erkennen seksualiteit
- Limited Information (education): geruststelling,
voorkomen chronische seksuele problemen
- Specific Suggestion (counseling): simpele
gedragsadviezen
- Intensive Therapy (referral): relatietherapie

65
Q

Noem de 3 delen van de seksuele respons cyclus

A

Deel 1 = motivatie/zin in seks
Deel 2 = stimulatie tijdens seks
Deel 3 = voldoening na orgasme

66
Q

Noem de 5 stadia van de seksuele respons cyclus

A

1 = verlangen
2 = opwinding
3 = plateau
4 = orgasme
5 = refractaire periode

67
Q

Wanneer is er pas echt sprake van een seksuele disfunctie?

A

Pas als er bij voldoende stimulatie ook een disfunctie aanwezig is, voor > 6 maanden achter elkaar

68
Q

Welke soort seksuele disfunctie kan plaatsvinden in de verlangen-fase van de seksuele respons cyclus?

A

Verminderde zin in seks/verlaagd libido

69
Q

Welke soorten seksuele disfuncties kunnen plaatsvinden in de opwindingsfase van de seksuele respons cyclus? (4)

A
  • lubricatie verlies
  • erectiele disfunctie
  • dyspareunie
  • vaginisme
70
Q

Welke soorten seksuele disfuncties kunnen plaatsvinden in de orgasme-fase van de seksuele respons cyclus? (4)

A
  • anorgasmie
  • aspermie en/of retrograde ejaculatie
  • premature/vertraagde ejaculatie
  • climacturie (urineverlies tijdens orgasme)
71
Q

Welke soorten seksuele disfuncties kunnen plaatsvinden in de herstelfase van de seksuele respons cyclus? (5)

A
  • dyssatisfactie
  • pijn
  • dyspareunie
  • pirapisme (langdurige erectie)
  • PSAD (persistent sexual arousal disorder)
72
Q

Welke 6 aspecten moeten tijdens anamnese bij een mogelijke seksuele disfunctie altijd uitgevraagd worden?

A
  • duur: levenslang (primair) of verworven (secundair)
  • context: gegeneraliseerd, situationeel (partner, solo, etc.)
  • tijdslijn
  • repertoire
  • last: mild, matig of ernstig
  • oorzaak: vasculair, neurogeen, endocrien, psychogeen, mix, iatrogeen
73
Q

Wat is de eerste klacht die zal optreden in het geval van een laag testosterongehalte bij de man?

A

Verminderd libido

74
Q

Noem 8 oorzaken die voor zenuwproblematiek kunnen zorgen

A
  • dwarslaesie
  • CVA
  • M. Parkinson
  • multiple sclerose
  • hersentrauma
  • epilepsie
  • perifere neuropathie
  • iatrogeen: chirurgie kleine bekken
75
Q

Noem 5 kenmerken van morbus Peyronie

A
  • trekhaakvormige penis, dorsale kromstand
  • 40-70 jaar
  • lengteverlies & pijn bij coïtus
  • kromstand in erectiestand, pijn bij erectie
  • palpabele plaque (wss littekenweefsel)
76
Q

Noem 4 risicofactoren voor morbus Peyronie

A
  • roken
  • DM
  • Dupuytren
  • peniel trauma
77
Q

Welke 4 aspecten behoren tot het biopsychosociale model betreft seksualiteit en ziekte?

A
  • normen: maatschappij, geloof, cultuur
  • biologische factoren: gevolg ziekte (in)direct, gevolg behandeling
  • psychosociale factoren: lichaamsbeeld, aanpassingsvermogen, eigen betekenis seks
  • sociale factoren: rationele vaardigheden, levensfase, relationele setting, partner factoren
78
Q

Noem 9 effecten van kanker op seksualiteit

A
  • vermoeidheid
  • pijn
  • angst
  • depressie
  • zelfbeeld
  • anatomie
  • conditie
  • therapie bijwerkingen
  • partner
79
Q

Welke 6 aspecten zijn volgens Bancroft belangrijk voor seksualiteit?

A
  • cognitie
  • bewustzijn respons
  • perifere opwinding
  • genitale responsen
  • ruggenmergcentra
  • limbisch systeem
80
Q

Noem 6 mogelijke groepen van seksuele problemen

A
  • seksuele disfuncties
  • seksuele belevingsproblemen
  • seksuele relatieproblemen
  • seksuele aanpassingsproblemen
  • praktische seksuele problemen
  • seksuele integratieproblemen
81
Q

Noem 12 middelen die negatief effect hebben op erectie vormen of opwindingsfase

A
  • beta-blokkers (metoprolol)
  • anti-aritmia
  • antipsychotica
  • 5a-reductase remmers
  • spironolacton
  • amlodipine
  • anelapril
  • oxycodon
  • hydrochloorthiazide
  • anti-epileptica
  • aromatase remmers
  • HIV medicatie
82
Q

Welke groep medicatie heeft invloed op lubricatieklachten (opwindingsfase)?

A

Anticholinergica

83
Q

Welke 5 groepen medicatie hebben invloed op zin in seks (verlangensfase)?

A
  • GnRH agonist/antagonist
  • SSRI
  • staties
  • 5a-reductasee remmers
  • anticonceptiva
84
Q

Welke 2 groepen medicatie hebben invloed op ejaculatie of orgasme?

A
  • a-blokkers (tamsulosine) –> retrograde ejaculatie
  • SSRIs
85
Q

Beschrijf kenmerken van seksuele problemen bij kanker

A
  • 40-100% van kanker patiënten ervaren mate van seksuele disfunctie
  • problemen verdwijnen niet altijd na behandeling
  • belangrijke factor voor kwaliteit van leven
86
Q

Noem 6 mogelijke gevolgen van chemo/hormonale therapie tegen kanker bij de man?

A
  • erectiele disfunctie
  • verminderd libido
  • ejaculatieklachten
  • gynaecomastie
  • penis/testis atrofie
  • infertiliteit
87
Q

Noem 4 mogelijke gevolgen van bestraling/brachytherapie tegen kanker bij de man?

A
  • mictieklachten
  • erectieklachten
  • darmklachten
  • penis/testis atrofie
88
Q

Noem 7 mogelijke gevolgen van chirurgie tegen kanker bij de man?

A
  • mictieklachten
  • erectieklachten
  • body image
  • pijn
  • ejaculatieklachten
  • penis verkorting
  • peniele kromstand
89
Q

Noem 9 seksuele klachten die kunnen ontstaan na een RALP (zenuwsparende prostaat operatie)

A
  • minder zin in seks door erectie- en orgasmeklachten
  • neurogene erectieklachten door letstel
  • aspermie vanwege wegnemen vesicula seminalis (= droog orgasme)
  • climacturie door wegnemen prostaat & sphincter insufficiëntie
  • anorgasmie
  • veranderd orgasmegevoel
  • kleinere penis
  • teleurstelling door verminderd seksueel functioneren
  • pijn door bekkenbodem hypotonie
90
Q

Noem 8 seksuele klachten die kunnen ontstaan na colorectale chirurgie

A
  • negatief zelfbeeld
  • angst voor afwijzing door partner
  • verlies van seksueel verlangen
  • erectiele dysfunctie (37-75%)
  • ejaculatie klachten (20-50%)
  • anorgasmie (6-15%)
  • veranderde subjectieve orgasme beleving
  • fertiliteitsklachten
91
Q

Noem 2 risicofactoren voor seksuele klachten na colorectale chirugie

A
  • stoma
  • peri- en postoperatieve complicaties
92
Q

Noem 5 seksuele klachten die kunnen ontstaan na een RPLND (retro-peritoneale lymfnode dissection)

A
  • beschadiging autonome zenuwen in para-aortale regio
  • anejaculatie/retrograde ejaculatie (tot 100%)
  • zenuw-sparende procedure = 20% ejaculatie klachten
  • aspermie (droog orgasme)
  • veranderde subjectieve orgasme beleving
93
Q

Noem 10 mogelijke gevolgen van chemo/hormoontherapie bij vrouwen

A
  • irregulaire menses
  • vroege menopauze
  • hot flashes/opvliegers
  • slapeloosheid
  • prikkelbaarheid
  • depressie
  • vaginale droogheid
  • dyspareunie
  • infertiliteit
  • verminderd libido
94
Q

Noem 11 mogelijke gevolgen van bestraling/brachytherapie bij vrouwen

A
  • bekken fibrose
  • vaginale atrofie/stenose
  • verlittekening
  • verminderde lubricatie
  • mictieklachten
  • erytheem
  • oedeem
  • ulceratie
  • verminderde elasticiteit vagina
  • verkorting vagina
  • toegenomen irritatie vagina
95
Q

Noem 7 mogelijke gevolgen van een operatie ivm kanker bij vrouwen

A
  • veranderd lichaamsbeeld
  • darmklachten
  • menopauze
  • pijn
  • verandering vaginale grootte
  • verandering vaginale gevoeligheid
  • tepel verlies
96
Q

Noem 7 seksuele klachten na gynaecologische radiotherapie

A
  • minder zin in seks door pijn door bekken fibrose
  • minder zin in seks door ovarium disfunctie
  • minder zin in seks door negatief zelfbeeld
  • lubricatie klachten door vaatletsel
  • vaginale stenose/verkorting door atrofie
  • anorgasmie door pijn en atrofie vulva/vagina
  • dissatisfactie door pijn of bloeding vagina en vulva epitheel
97
Q

Welke 9 vragen stel je bij de anamnese van een 48-jarige vrouw bij onregelmatig veel bloedverlies?

A
  • herkenbare cyclus? duur?
  • duur en hevigheid bloedingen?
  • postcoïtaal bloedverlies?
  • medicatie? anticonceptie?
  • verloskundige anamnese
  • tekenen anemie?
  • soa risico?
  • climacteriële klachten?
  • stollingsstoornis?
98
Q

Wanneer geeft een myoom wel of geen bloedverlies?

A

Intracavum = wel bloedverlies
Subsereus (buitenkant cavum) = geen bloedverlies, hooguit wat buikpijn

99
Q

Wat kan een oorzaak zijn van een doorbraakbloeding?

A

Sterk gestimuleerd endometrium door persisterend follikel (= langdurig oestrogeen productie met als gevolg langdurig opbouw van endometrium)

100
Q

Hoe behandel je doorbraakbloedingen als gevolg van persisterend follikel?

A

Pregestativa (norethisterone) gedurende 10 dagen

101
Q

Noem 6 kenmerken van een dominant follikel

A
  • omschrijving: benigne aspect, gladwandig, helder
  • premenopauzaal
  • < 5 cm
  • echo gemaakt op cyclusdag 13
  • beleid = expectatief, geen follow-up nodig
  • patiënt kan gerustgesteld worden
102
Q

Noem 5 kenmerken van een corpus luteum met een bloeding

A

= corpus rubrum
- hemorragische, gladwandige cyste van 3,5 cm
- tweede helft cyclus
- benigne
- voor menopauze

103
Q

Noem 4 kenmerken van een endometrioom

A
  • homogeen gesluierde gladwandige cyste
  • alleen behandeling bij klachten (dysmenorroe, chronische buikpijn)
  • meestal ontdekt vóór menopauze
  • jaarlijkse follow-up
104
Q

Noem 6 kenmerken van een dermoïdcyste/teratoom

A
  • gladwandige, inhomogene cyste met typische witte bal van talg
  • gespecialiseerde gynaecologische echo
  • in regel 0 klachten
  • embryonaal wondergezwel
  • kan op elke leeftijd ontdekt worden
  • jaarlijkse follow-up
105
Q

Noem 4 echoscopische kenmerken van een ovariumcarcinoom

A
  • inhomogeen, grillig beeld
  • niet-cyclische buikpijn
  • toename buikomvang
  • meestal na menopauze
106
Q

Noem 4 leerpunten belangrijk bij de beoordeling van een adnexcyste

A
  • premenopauzaal of postmenopauzaal
  • afmetingen
  • op welk moment in cyclus
  • meeste cystes benigne, asymptomatisch, geassocieerd met cyclus en self-limiting
107
Q

Noem 5 kenmerken van een hydrosalpinx

A
  • lijk op een slak
  • kan oorzaak chronische buikpijn zijn
  • restant acuut stadium SOA (gonorroe, chlamydia)
  • geassocieerd met sub/infertiliteit, vooral als bilateraal
  • operatieve verwijdering alleen op indicatie
108
Q

Noem 5 kenmerken van een extra-uteriene graviditeit

A
  • normale uterus, leeg cavum
  • zwangerschapsring/vruchtzak met embryo naast uterus, bijna altijd in tuba
  • tubapathologie = risicofactor
  • behandeling = tubectomie in semi-acute setting
  • ruptuur kan levensbedreigend zijn door bloeding
109
Q

Noem kenmerken van PCOS (polycysteus ovarium syndroom)

A
  • oligomenorroe met cyclus 4 maanden
  • geen buikpijnklachten
  • > 20 follikels per ovarium