HC's WEEK 3 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van anticonceptie?

A

Alle middelen die tot doel hebben de bevruchting en zwangerschap te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de 9 voorwaarden voor de ideale vorm van anticonceptie

A
  • 100% betrouwbaar
  • geen negatieve effecten op gezondheid
  • eenvoudig te gebruiken
  • goedkoop
  • toegankelijk
  • direct toepasbaar
  • reversibel
  • geen effect op seksualiteitsbeleving
  • toepasbaar door man en vrouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt betrouwbaarheid van anticonceptie uitgedrukt?

A

Pearl-Index = aantal zwangerschappen/failures per 100 gebruikersjaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 2 hoofdwerkingen van hormonale anticonceptie?

A
  • follikelontwikkeling en ovulatie verhinderen = onderdrukken LH piek dmv progesteron component
  • onderdrukken follikelontwikkeling = onderdrukking FSH stijging = door oestrogeen en progesteron component
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 3 nevenwerkingen van progestagenen

A
  • transformatie endometrium: verstoren proliferatie of differentiatie proces
  • veranderingen in cervicale slijmproductie
  • beïnvloeding tubamotoriek en peristaltiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom wordt ook oestrogeen toegevoegd aan hormonale anticonceptie?

A

Met name ter stabilisering endometrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 voordelen van hormonale anticonceptie

A
  • cyclusregulatie
  • minder bloedverlies en dysmenorroe
  • minder androgeen effect
  • minder endometrium- en/of ovariumcarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 nadelen van hormonale anticonceptie

A
  • tromboserisico verhoogd (verhoging stollingsfactoren door oestrogeen component): DVT
  • cardio-vasculaire aandoeningen risico mogelijk verhoogd
  • cerebrovasculaire accidenten verhoogd (arteriële trombose geassocieerd met oestrogeen component)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem nog 5 neveneffecten van hormonale anticonceptie

A
  • metabolisme: verstoorde glucose tolerantietest
  • serum lipiden: verhoogd triglyceriden, HDL/LDL ratio
  • binding globulins: TBG/SHBG/CBG hoger, vrije fractie lager
  • lever ademona wss door hoge oestrogenen
  • verhoogde stolling: DVT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het kankerrisico bij gebruik hormonale anticonceptie? (3)

A
  • mamacarcinoom lijkt verhoogd: jonge gebruikers, effect verdwijnt na staken
  • beschermend effect ovarium- en endometriumcarcinoom
  • benigne leverafwijkingen en hepatocellulair carcinoom lijkt verhoogd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 5 klachten die gebruikers van hormonale anticonceptie kunnen ervaren

A
  • hoofdpijn: spanningshoofdpijn bij starters door oestrogeen onttrekking
  • onregelmatige bloedingen: spotting tgv < oestrogeen
  • libidovermindering
  • stemmingswisseling/PMS: onttrekking progesteron en/of oestrogeen
  • gewichtstoename
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 5 contra-indicaties voor gebruik hormonale anticonceptie

A
  • trombose in VG of trombofilie
  • cardiovasculaire aandoeningen
  • ischemic stroke
  • leveraandoeningen (benigne adenomen, cirrose)
  • mammacarcinoom, gynaecologische maligniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

[Hormonale anticonceptie] Noem 6 kenmerken van de Nuva Ring

A
  • combinatie oestrogeen & etonogestrel
  • constante spiegels
  • 3 weken in 1 week niet
  • verwijderen tijdens coïtus ??
  • pearl index 0.4
  • doorgebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

[Hormonale anticonceptie] Noem 7 kenmerken van de EVRA pleister

A
  • drielagig
  • oestrogeen en norelgestromin
  • 3 weken 1x/week
  • stopweek
  • geen huidverzorgende producten gebruiken
  • baden en douchen lastig
  • doorgebruiken kan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

[Hormonale anticonceptie] Noem 6 kenmerken van de minipil

A
  • alléén progestativa: desogestrel
  • endometrium decidualisatie, cervix slijm en mindere mate van ovulatieremming
  • continu gebruik
  • marge van vergeten is kritiek (3-6 uur)
  • betrouwbaar
  • kan met borstvoeding: 2wkn postpartum starten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

[Hormonale anticonceptie] Noem 6 kenmerken van Implanon

A
  • alléén progestageen/etonogestrel
  • onderdrukt met name ovulatie (LH piek): minder follikelgroei
  • spotting voor half jaar, bloedingspatroon verandert
  • 3 jaar werkzaam
  • uiterst betrouwbaar
  • inbrengen vergt ervaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

[Hormonale anticonceptie] Noem kenmerken van de prikpil/depo provera

A
  • 150 mg i.m. medroxyprogesteron
  • vrijwel volledige onderdrukking ovariële activiteit
  • atrofische bloedingen en amenorroe
  • lange nawerking (soms 1-2 jaar)
  • &laquo_space;botmineraal dichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

[Hormonale anticonceptie] Hoe werkt de 7-dagen regel?

A
  • tenminste 7 dagen achtereen onderdrukking nodig
  • verlengt pil-vrije periode tot 7 dagen? dan verminderde betrouwbaarheid omdat follikels gestart kunnen zijn met groeien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het doel van nood-hormonale anticonceptie?

A

= verhinderen van ovulatie door hormonale onderdrukking van LH piek
EN/OF
= verhinderen van innestelen embryo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het principe achter nood-hormonale anticonceptie?

A

= hoge dosis progestagenen: onderdrukt LH en verstoord implantatie window

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 3 opties nood-hormonale anticonceptie bestaan er?

A
  • levonorgestrel (synthetisch progestageen) = voornamelijk onderdrukking LH piek
  • ulipristal (progesteron receptor modulator) = onderdrukking LH piek + beïnvloeding endometrium
  • IUD (koper- of hormoonhoudend) = beïnvloeding endometrium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 8 soa-gerelateerde syndromen met bijbehorende klachten

A
  • urethritis
  • veranderde fluor en vaginitis
  • epididymitis
  • pelvic inflammatory disease
  • balanophostitis (= infectie glans penis)
  • proctitis
  • genitale ulcera
  • inguinale lymfadenitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de 7 meest voorkomende soa-verwekkers in NL

A
  • chlamydia trachomatis incl lymfogranuloma venereum
  • gonorroe
  • syfilis
  • herpes genitalis
  • HPV infecties/anogenitale wratten
  • scabiës
  • HIV infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem de 3 groepen waar soa’s ingedeeld kunnen worden

A
  • bacterieel: CT, NG, syfilis
  • viraal: HSV, HBV, HPV, HIV
  • parasitair: scabiës, pediculosis pubis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de huidige soa top 3?

A
  1. Chlamydia trachomatis
  2. Condylomata acuminata = genitale wratten
  3. Herpes genitalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke groepen krijgen het vaakst de soa’s chlamydia, gonorroe, syfilis en HIV?

A

Chlamydia: jongeren < 25 jaar in grote steden
Gonorroe: MSM
Syfilis: MSM
HIV: MSM, personen uit Afrika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 5 groepen mensen behoren tot de hoog risicogroepen voor chlamydia, gonorroe, syfilis, hepatitis B en HIV?

A
  • MSM
  • sekswerkers en klanten
  • personen afkomstig uit soa-endemisch gebied
  • personen met veel wisselende seksuele contacten (>3 in afgelopen 6 maanden)
  • personen met partner uit 1 van voorgaande groepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Is lichamelijk onderzoek nodig bij patiënt met soa zonder klachten?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke 3 punten kunnen/worden gedaan bij lichamelijk onderzoek bij persoon met soa-gerelateerde klachten?

A
  • inspectie anogenitale gebied
  • speculumonderzoek
  • vaginaal toucher en/of proctoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke 3 soorten aanvullend onderzoek kunnen gedaan worden tijdens het soa-consult?

A
  • afname kweekmateriaal, maar eig gewoon PCR
  • afname bloed
  • urineonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Noem 4 kenmerken van chlamydia trachomatis

A
  • heteroseksuele soa
  • bacterieel
  • seksueel contact, orogenitaal of moeder-kind
  • incubatietijd 1-3 weken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem 3 klachten die je kan krijgen bij chlamydia

A
  • cervicitis
  • conjunctivitis
  • slijmerige uitvloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Beschrijf de 3 groepen verwekkers van de soa chlamydia

A
  • urogenitale infecties & conjunctivitis: serotypes D-K
  • trachoom = serotypes A-C
  • lymfogranuloma venereum = serotypes L1/L2/L3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke symptomen geeft chlamydia bij de man? (2)

A
  • uretritis
  • proctitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke symptomen geeft chlamydia bij de vrouw? (

A
  • veranderde fluor
  • contactbloedingen
  • buikpijn
  • dyspareunie
  • cervicitis
  • uretritis
  • proctitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Noem 5 complicaties die bij de vrouw kunnen optreden door chlamydia?

A
  • PID
  • infertiliteit
  • EUG
  • tubair ovarieel abces
  • SARA (sexually acquired reactive artritis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Noem 2 complicaties die bij de man kunnen optreden door chlamydia

A
  • SARA (sexually acquired reactive artritis)
  • epididymitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Beschrijf de diagnostiek voor chlamydia

A
  • man: NAAT/PCR 1e straals urine
  • vrouw: NAAT/PCR via vaginale selfswab
  • receptief anale seks < 6 maand/anale klachten: NAAT/PCR proctum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Eerste en tweede keus behandeling bij chlamydia?

A

1e keus = azitromycine
2e keus = doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de eerste keus behandeling bij een LGV infectie?

A

Doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe werkt partnerwaarschuwing bij chlamydia?

A
  • symptomatisch = partners laatste 4 tot 6 weken
  • asymptomatisch = partners laatste 6 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Noem de 4 kenmerken van gonorroe

A
  • bacterieel: neisseria gonorrhoeae
  • seksueel contact, orogenitaal, moeder-kind
  • incubatietijd 2 dagen tot 3 weken (gem. 8 weken)
    = de druiper
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Noem 5 symptomen van een gonorroe infectie bij een vrouw

A
  • toegenomen fluor
  • tussentijds bloedverlies
  • dysurie
  • proctitis
  • purulente faryngitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Noem 5 symptomen van een gonorroe infectie bij een man

A
  • uretritis
  • dysurie
  • pussige afscheiding
  • proctitis
  • purulente faryngitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Noem 4 kenmerken van anorectale gonorroe

A
  • vaak asymptomatisch
  • irritatie
  • jeuk
  • afscheiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Noem 4 complicaties van gonorroe bij vrouwen

A
  • bartholinitis
  • PID
  • tubair ovarieel abces
  • EUG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Noem 3 complicaties van gonorroe bij mannen

A
  • epididymitis
  • prostatitis
  • urethrale stricturen (bij chronische infectie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe werkt diagnostiek bij een mogelijke gonorroe infectie? (6)

A
  • NAAT/PCR
  • grampreparaat (sneldiagnostiek man)
  • kweek + resistentie bepaling
  • man: NAAT/PCR 1e straals urine, kweek uretrha
  • vrouw: NAAT/PCR vaginale selfswab
  • receptief anale seks < 6 mnd/anale klachten/MSM: NAAT/PCR proctum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de meest aangewezen behandeling bij gonorroe? (3)

A
  • ceftriaxon 500 mg i.m. eenmalig
  • als chlamydia niet uitgesloten: PLUS azitromycine 1000 mg po eenmalig
  • als op geleide van gevoeligheidsbepaling (kweek): amoxicilline 3000 mg po eenmalig kan ook
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de behandeling bij gedissemineerde gonorroe (= bacterie in bloedbaan)?

A

Ceftriaxon 50 mg/kg/24u intraveneus 7 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Noem 4 kenmerken van de verwekker condylomata acuminata (genitale wratten)?

A
  • viraal (dus lange incubatietijd)
  • humaan papilloma virus (HPV) nummer 6 en 11
  • seksueel contact, vingers, handdoeken, moeder-kind
  • incubatietijd 1-8 maanden, gemiddeld 3 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Noem 3 mogelijkheden van diagnostiek bij condylomata acuminata?

A
  • klinische diagnose
  • zelden biopt/HPV typering
  • soms inwendig: proctoscopie, speculumonderzoek, urethroscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn de behandelingsmogelijkheden bij condylomata acuminata? (7)

A
  • imiquimod (creme 5%): 3x pw, om de dag, max 6 wkn
  • podofyllotoxine (creme 0,15%): 2 dd gedurende 3 achtereenvolgende dagen per week, max 16 wkn
  • sinecathechine (zalf 10%): 3 dd, max 16 weken
  • bij inwendige wratten: ablatieve behandeling
  • vloeibare stikstof
  • trichloorazijnzuur
  • HPV vaccins helpen ook
54
Q

Noem 5 kenmerken van de herpes genitalis verwekker

A
  • viraal
  • herpes simplex virus type 1 (20%) of type 2 (80%)
  • seksueel contact, orogenitaal, moeder-kind
  • incubatietijd 2 tot 12 dagen
  • als eenmaal positief kan het tot 6x pj terugkomen
55
Q

Noem 4 symptomen van herpes genitalis infectie

A
  • soms asymptomatisch
  • erosies, blaasjes met helder vocht –> indrogen en korstvorming
  • prodromaal soms jeuk of branderigheid
  • regelmatige reactivatie
56
Q

Welke vorm van diagnostiek behoort tot herpes genitalis?

A

NAAT HSV type 1/2 op materiaal uit blaasje/erosie/korst

57
Q

Noem de 3 behandelingspunten van herpes genitalis (ook betreft nazorg)

A
  • valaciclovir 500 mg po 2dd gedurende 5 tot 10 dagen
  • immuungecompromitteerden: dosis en duur verdubbelen
  • recidiverend (> 6 per jaar): onderhoudstherapie valaciclovir 500 mg po 1dd
58
Q

Noem 4 kenmerken van de verwekker van hepatitis B

A
  • viraal
  • hepadnaviridae familie
  • seksueel contact, moeder-kind, bloed-bloed
  • incubatietijd 4 wkn-6 mnd (gem 2-3 mnd)
59
Q

Beschrijf het beloop van een hepatitis B infectie (5)

A
  • vaak asymptomatisch
  • 90% spontane genezing, 10% chronisch
  • dragers 5-10%: actieve vs inactieve chronische infectie
  • 40.000 dragers in NL
  • presentatie: acute hepatitis (90% genezing)
60
Q

Noem de symptomen van een hepatitis B infectie (4)

A
  • moeheid
  • malaise
  • koorts
  • icterus
61
Q

Hoe werkt diagnostiek betreft hepatitis B?

A
  • anti HBc - als positief: HBsAg en andere serologische parameters
  • HbsAg positief: verwijzing internist-infectioloog
62
Q

Wat is het beleid betreft nazorg bij hepatitis B infectie?

A
  • meldingsplicht
  • bron- en contactopsporing GGD
63
Q

Voor hepatitis B kan een vaccinatie geadviseerd worden aan personen met een hoger risico. Welke 4 groepen mensen zijn dit?

A
  • MSM
  • sekswerkers
  • seksuele partners/huisgenoten van HBsAg positieve personen
  • intraveneus drugsgebruikers
64
Q

Noem 4 kenmerken van de verwekker syfilis

A
  • bacterieel (spirocheet)
  • treponema pallidum
  • seksueel contact, moeder-kind
  • incubatietijd gem. 3 wkn tot primaire laesie, 6-12 mnd tot secundair stadium
65
Q

Uit hoeveel stadia bestaat syfilis infectie?

A

3

66
Q

Benoem 2 symptomen uit syfilis/lues stadium I

A
  • pijnloos ulcer
  • lymfadenopathie
67
Q

Benoem 5 symptomen uit syfilis/lues stadium 2

A
  • roseolen
  • exantheem
  • haaruitval
  • wratachtige afwijkingen (condylomata lata)
  • algemene ziekteverschijnselen
68
Q

Noem 3 symptomen uit syfilis/lues stadium III

A
  • gummata
  • neurosyfilis
  • vasculaire syfilis (aneurysma aorta)
69
Q

Welke diagnostiek kan je doen bij verdenking op syfilis stadium I?

A
  • donkerveldmicroscopie
  • kliniek
  • serologie
70
Q

Welke andere soorten diagnostiek kan je doen betreft een syfilis infectie?

A
  • enzyme immuno assaays (EIA’s)
  • chemiluminescence immuno assays (CLIA’s)
    = 2 geautomatiseerde treponemale screeningstesten
  • TPPA- en TPHA-testen = handmatige testen
71
Q

Welke test wordt gedaan om de ziekteactiviteit van een syfilis infectie te bepalen?

A

Non-treponemale test (RPR, ook VDRL)

72
Q

Wat is de behandeling voor syfilis? (3)

A
  • stadium I: benzathinebenzylpenicilline (Penidural, Tardocillin) 2.4 milj IE i.m. 1x
  • alternatief doxycycline 100mg 2dd gedurende 2 wkn
  • zwangeren & stadium II/III: Penidural/Tardocillin 2.4 milfj. IE i.m. dag 1, 8 en 15
73
Q

Hoe werkt partnerwaarschuwing bij syfilis stadium I?

A

Alle partners laatste 3 maanden

74
Q

Hoe werkt partnerwaarschuwing bij syfilis stadium II?

A

Alle partners laatste 6 maanden

75
Q

Hoe werkt nazorg/controle bij syfilis?

A

VDRL/RPR en klinisch (neurologische) follow-up

76
Q

Noem 4 kenmerken van de verwekker HIV

A
  • viraal
  • human immunodeficiency virus
  • seksueel contact, bloed-bloed, moeder-kind
  • window fase: tot 3e maand na laatste contact risico
77
Q

Noem de symptomen van HIV-infectie (3)

A
  • 50-80% griepachtige verschijnselen en/of rash binnen 2-4 weken
  • AIDS: opportunistische infecties, neurologische ziektebeelden en neoplasieën
78
Q

Wat is de diagnostiek betreft HIV? (3)

A
  • combitest serologie HIV-1 en HIV-2 incl p24 antigeen
  • HIV sneltest
  • confirmatie: Western Blot
79
Q

Wat is de behandeling voor HIV?

A

Combinatie antiretrovirale therapie (cART)

80
Q

Wat is de behandeling voor pediculosis pubis (schaamluis)?

A

Permetrine 5% creme

81
Q

Wat is de behandeling voor scabiës? (3)

A
  • permetrine 5%
  • ivermectine: 200 mg/kg
  • benzylbenzoaat 25% FNA
    Tweede behandeling is noodzakelijk voor effectieve behandeling
82
Q

Wat is de incubatietijd van scabiës? (3)

A
  • 2-6 weken
  • herinfectie: 1-4 weken
  • immuungecompromitteerden: tot 10 weken
83
Q

Wat is de besmettelijke periode van scabiës?

A
  • vanaf moment dat mijten op huid zitten: 1-2 wkn na besmetting
  • tot 12u na start eerste behandeling
84
Q

Noem 5 symptomen van scabiës?

A
  • jeuk
  • blaasjes
  • rode bultjes
  • krabeffecten
  • ‘gangetjes’ op voorkeurslocaties
85
Q

Wat is in de algemene populatie de prevalentie van seksuele problemen?

A

Mannen: 11% heeft 1 disfunctie
Vrouwen: 15% heeft 1 disfunctie

86
Q

Noem 2 risicogroepen voor seksuele problemen

A
  • mannen > 70 jaar: erectiestoornis
  • vrouwen < 25 jaar: dyspareunie
87
Q

Wat houdt gezonde seksualiteit in?

A

Seksueel gedrag dat als egosyntoon (= als passend ervaren) en bevredigend wordt ervaren en waardoor geen schade wordt berokkend aan zelf of anderen

88
Q

Wat zijn de 4 basisbegrippen in seksuologie?

A
  • biopsychosociaal model
  • psychosomatische cirkel van seks
  • seksuele responscyclus
  • zin in seks
89
Q

Het biopsychosociaal model houdt in dat seks wordt beïnvloed door welke 3 aspecten?

A
  • biologisch: leeftijd, gezondheid, medicatiegebruik
  • psychologisch: persoonlijkheid, psyche, omgang, verwachtingen, normen en waarden
  • sociaal: cultuur, religie, relatie en opvoeding
90
Q

Noem de 3 stappen van de seksuele responscyclus

A
  1. Verlangen/opwinding
  2. Orgasme
  3. Herstel
91
Q

Wat is het uitgangspunt van het incentive motivatie model?

A

Je hebt zin, omdat je seks hebt

92
Q

Wat zijn 3 voorwaarden voor zin en opwinding?

A
  1. Intact seksueel systeem
  2. Stimuli met seksuele betekenis
  3. Geschikte omstandigheden (mogelijkheid tot seksuele activiteit)
93
Q

Welke vragen betreft seksualiteit kan je stellen bij de anamnese?

A
  • heb je zin in seks?
  • denk je wel eens aan seks?
  • tijdens het vrijen met een partner, kun je je dan opgewonden voelen?
  • wordt de penis stijf/vagina nat?
  • kun je klaarkomen?
  • kan je een zaadlozing krijgen?
  • ervaar je pijn tijdens seksuele handelingen?
94
Q

Noem 3 mogelijke behandelingen bij problemen met seksualiteit

A
  • psycho-educatie: normale penisgrootte, invloed negatieve gedachten lichaamsbeeld op seksueel functioneren
  • cognitieve therapie: faalangst en negatief lichaamsbeeld wijzigen, uitdagen verwachtingen
  • verbeteren lichaamsbeeld: realistische afbeeldingen, eigen genitaal en lichaam accepteren
95
Q

Wat is AMH en wat is de functie hier van?

A

= anti-Mullerse hormoon
= intra-ovariële groeifactor die de snelheid waarmee primordiale follikels geactiveerd worden om te gaan groeien remt
DUS voorkomt dat primordiale follikel voorraad te snel verbruikt wordt
+ zorgt dat FSH gevoeligheid van groeiende follikels afneemt

96
Q

Welke 4 levensfasen heb je?

A

Eerste levensfase = 0-25 jaar
Tweede levensfase = 25-55 jaar
Derde levensfase = ouder dan 55
Vierde levensfase = ouder dan 75

97
Q

Welke 6 aspecten betreft seksualiteit moeten ontwikkelen tijdens de eerste levensfase?

A
  • lichamelijke rijping
  • genderidentiteit
  • genderrolgedrag
  • seksuele oriëntatie
  • seksueel gedrag binnen waardensysteem (socialisatie)
  • integratie seksualiteit in persoonlijkheid en levensstijl
98
Q

Noem de 7 voorwaarden voor een gezonde seksuele ontwikkeling

A
  1. Intacte seksuele anatomie/endocrinologie
  2. Intact brein
  3. Overeenkomend fenotypisch geslacht en genderidentiteit
  4. Affectrijk pedagogisch klimaat
  5. Positief voorbeeldgedrag tav relationeel gedrag
  6. Positieve boodschappen tav seksualiteit in informeel en formeel curriculum
  7. Mogelijkheid tot leeftijdsspecifiek consensueel ‘sexual rehearsal play’
99
Q

Welke 2 factoren kunnen gezonde seksuele ontwikkeling verstoren?

A
  • geboren met ziekte, aandoening, beperking, verstandelijke handicap
  • geen positieve omgeving/boodschappen, seksueel misbruik
100
Q

Wat is de status van seks na de partus?

A
  • tot 3 weken na partus kans op infectie verhoogd
  • vermoeidheid
  • eerste maanden na partus trager fysiologische seksuele reacties vrouw
  • ingang vagina minder strak = minder intense beleving man en vrouw
  • beschadiging vagina = grotere kans dyspareunie
  • grotere kans op seksuele problemen
  • grotere kans op aanpassing
101
Q

Wat is de invloed van lactatie op seksualiteit na de partus?

A

Lactatie = prolactineverhoging = ovaria liggen stil
- lage oestrogenen = atrofie = dyspareunie
- lage androgenen = minder zin, extra vermoeid
- oxytocine vrijgave = melkuitstoot, seksuele contracties uterus
Stoppen lactatie: binnen 4 wkn alles normaal

102
Q

Beschrijf hoe androgenen zowel bij mannen als vrouwen een faciliterende rol hebben

A
  • seksuele prikkel = eerder seksuele betekenis
  • testosteron maakt brein + genitalia klaar voor seks
  • laag A = moeilijker, niet onmogelijk
  • bij ovariëctomie of bestraling negatieve invloed zin
103
Q

5 klinische gevolgen van lage androgenen bij man en vrouw

A
  • energie/vitaliteitsverlies
  • geen enkel seksueel resultaat ondanks veel stimulatie
  • stemmingsstoornissen
  • spierkrachtsverlies
  • minder seksuele haargroei
104
Q

Wat is de samenhang tussen menopauze en dyspareunie? (4)

A
  • 20-30% postmenopauzaal heeft vaginale droogheid
  • géén verschil vaginale vasocongestie bij adequate seksuele stimulatie
  • deel hormonaal bepaald (atrofie) & deels opwindingsprobleem (lubricatie)
  • de oestrogenen compenseren niet langer gebrekkige opwinding
105
Q

Wat is de samenhang tussen de menopauze en seksualiteit?

A
  • opwinding ontwikkelt trager
  • resolutie voltrekt trager
  • minste verandering bij regelmatig doorlopen van seksuele respons
    Advies: meer tijd, meer directe genitale stimulatie, zorg voor opwinding en lubricatie
106
Q

Wat is de invloed van 3 hormonen op zin in seks na de menopauze?

A
  1. Verlaging androgenen = minder zin in seks
  2. Verlaging oestrogenen = verlaging SHBG (sex hormone binding globuline) = verhoging beschikbare androgenen = meer zin in seks
  3. Verlaging oestrogenen = overgangsklachten = minder zin in seks
107
Q

Wat zijn kenmerken van de mannelijke penopauze?

A
  • vanaf 50 jaar relatief snelle daling van testosteron
  • onzekerheid over mannelijkheid
  • meer tijd en stimulatie nodig tot opwinding, erectie en ejaculatie
  • refractaire periode wordt langer, tot 24 uur
108
Q

Noem de 4 beste predictoren van seksuele satisfactie

A
  • geestelijke + fysieke ggezondheid
  • seksueel actief blijven
  • positieve attitude tov seksualiteit
  • hebben van een partner
109
Q

Wat is een voordeel van ouder worden betreft seksualiteit?

A

Remmingen verminderen = toename seksueel plezier
- geen prestatie
- geen angst zwangerschap
- vrijer omgaan met lichaam
- meer intimiteit

110
Q

Hoe wordt de laatste menstruatie genoemd?

A

Menopauze

111
Q

Noem kenmerken van de menopauze

A
  • mediane leeftijd 51 jaar
  • gerelateerd aan leeftijd van overgang moeder
  • roken vervroegt overgang 1-2 jaar (verminderde weerstand en doorbloeding waardoor eierstokken eerder hormoonproductie staken)
112
Q

Beschrijf de veranderingen in oestrogenen in de premenopauze, perimenopauze en postmenopauze

A

Premenopauzaal: oestrogeen spiegels wisselen, amplitude blijft gelijk
Perimenopauzaal: oestrogeen amplitudes wisselen sterk totdat eierstok stopt met produceren
Postmenopauzaal: continu lage oestrogeen spiegels

113
Q

Noem de bekendste overgangsverschijnselen (5)

A
  • menstruatie: onregelmatige cyclus, meer bloedverlies (stolsels) voor langere periode
  • opvliegers
  • nachtelijk transpireren
  • hartkloppingen
  • moodswings
114
Q

Welke 4 klachten komen het vaakst voor tijdens de menopauze?

A
  • opvliegers
  • slapeloosheid
  • stemmingsverandering
  • geïrriteerdheid
115
Q

Beschrijf de fysiologie van een opvlieger

A
  • thermoregulatoire dysfunctie op hypothalamus niveau
  • thermoneutrale zone is smaller bij vrouwen met opvliegers
  • premenopauzaal wordt overvloedige warmte weggewerkt bij stijgen kerntemperatuur vanaf 0.4C
116
Q

Wat is de samenhang tussen opvliegers en oestrogenen?

A
  • dalen E = toename cerebraal noradrenaline = versmalling thermoregulatoire zone
  • E herstellen thermoneutrale zone, waardoor opvliegers grotendeels verdwijnen
117
Q

Wat zijn 3 effecten van een dalende oestrogeenspiegel tijdens de menopauze betreft lichaamstemperatuur?

A
  1. Perifere vasodilatatie: toename bloed doorstroming huid, gevoel van warmte, stijging hartfrequentie
  2. Transpiratie: dalen kerntemperatuur
  3. Bibberen: als kerntemperatuur onder normaalwaarde
118
Q

Noem minder bekende overgangsklachten (4)

A
  • daling E = afname bloedcirculatie genitaal gebied, afname elastine en collagenen
  • urogenitale verschijnselen: droge vagina, dyspareunie, minder libido, jeuk, veranderde fluor, dysurie, pollakisurie, UWI, incontinentie
  • uiterlijke veranderingen: gewichtstoename, huid minder soepel, toename beharing, dunnere beharing, droge/geïrriteerde ogen
  • effect bewegingsapparaat: spier- en gewrichtspijnen
118
Q

Noem 3 lange termijnveranderingen van lage oestrogeenspiegels

A
  • toename hart- en vaatziekten
  • toename osteoporose
  • toename borstkanker
119
Q
A
120
Q

Wat is de meest effectieve behandeling van overgangsklachten?

A

Hormoontherapie
= oestrogeen substitutie (+ progestageen voor bescherming endometrium)

121
Q

Noem 4 voordelen van hormonale substitutie therapie tijdens de menopauze?

A
  • overgangsklachten verdwijnen
  • goed voor de botten
  • goed voor de blaas en vagina
  • goed voor huid, haar en slijmvliezen
122
Q

Noem 6 nadelen van hormonale substitutie therapie tijdens de menopauze?

A
  • (soms) weer ‘ongesteld’
  • steeds weer hormonen slikken/plakken
  • soms gespannen borsten
  • soms misselijk
  • soms vocht vasthouden
  • hoger risico mammacarcinoom
123
Q

Noem 3 indicaties voor HST tijdens de menopauze

A
  • indien menopauze onder de 46 jaar
  • ernstige overgangsklachten
  • versterkte botontkalking onder de 50 jaar
124
Q

Noem 3 contra-indicaties voor HST tijdens de menopauze

A
  • borstkanker in VG
  • baarmoederslijmvlies kanker in VG
  • trombose en/of longembolie in VG
  • migraine
125
Q

Welke hormonen worden gegeven bij HST tijdens de overgang?

A
  • geen baarmoeder = alleen oestrogenen
  • wel baarmoeder = combinatie oestrogenen + progestagenen (cyclisch of sequentieel)
126
Q

Geef je systemische HST als er alleen lokale klachten zijn tijdens de overgang?

A

Nee, dan vaginaal estriol 500 mg

127
Q

Noem 4 kenmerken van HST behandeling bij de overgang

A
  • begin met zo laag mogelijke E2 dosering
  • verhoog indien klachten blijven
  • cyclisch geeft voordeel dat bekend is wanneer bloedingen optreden
  • indien al langer postmenopauzaal of na operatie: continu preparaat
128
Q

Noem 3 toedieningswegen van HST tijdens de menopauze

A
  • transcutaan (pleister, gel) = oestrogeen
  • oraal = progestagenen
  • vaginaal (creme, tablet, ovulaes) = lokaal oestrogeen
129
Q

Hoe lang geef je HST tijdens de menopauze?

A
  • indien jong: HST tot 50e jaar
  • na 50e jaar: elk jaar HST opnieuw evalueren
  • alleen doorgaan met HST bij ernstige overgangsklachten
130
Q

Wat zijn de gevolgen van HST gebruik van tussen 50-59 jaar met gebruik 1e generatie hormonen?

A

Toename kans hartfalen, beroerte, DVT, longembolie en borstkanker
MAAR afname kans colon kanker en heupfractuur