HC 6: de frotnaalkwab Flashcards

1
Q

wat zijn naast motorische actie de meest belangrijke functies van de frontaalkwab?

A
  1. plannen en selecteren uit vele opties
  2. negeren van irrelevante stimuli
  3. onthouden: wat is er gebeurd en wat moet nog komen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

frontaalkwab continu betrokken bij:

A
  1. executieve functies
  2. interne en externe stimuli beoordelen op gedragscontrole
  3. onthouden wat er al gebeurd is en wat nog moet komen –> selectieve aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doet de primaire motorische cortex?

A

controleert motorneuronen in hersenstam en ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat controleert motorneuronen in hersenstam en ruggenmerg?

A

primaire motorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

primaire motorische cortex beïnvloedt door

A

premotorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

premotorische cortex beïnvloedt door

A

achterste pariëtale cortex en dorsolaterale prefrontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dorsolaterale prefrontale cortex betrokken bij

A

het selecteren van gedrag gebaseerd op temporeel-/werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DLPFC krijgt info uit ventral stream over

A

objecten in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

DLPFC krijgt info uit dorsal stream over

A

uitgevoerde bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar zit orbitofrontale cortex ongeveer?

A

bij je wenkbrauwen denk ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

orbitofrontale cortex ontvangt vooral info van

A

temporaalkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet de orbitofrontale cortex?

A
  • gedrag selecteren obv beoordeling/weging van interne stimuli (geleerd gedrag of normen en waarden) en externe stimuli
  • beslissingen obv context en moraal gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar heb je last van bij laesie in orbitofrontale cortex?

A

problemen met gedrag aanpassen aan de context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat doet ventromediale prefrontale cortex?

A

controle van emotioneel en sociaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar projecteert de ventromediale prefrontale cortex naartoe?

A
  1. hypothalamus (emotionele reacties)
  2. hersenstam (emotionele fight-or-flightreacties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

coole executive functions in

A

DLPFC

17
Q

Hot executive functions in

A

orbitofrontale cortex en ventromediale pfc

18
Q

coole executive functions, o.a.:

A

werkgeheugen, volgehouden aandacht, problemen oplossen

19
Q

hot executive functions o.a.:

A

evaluatie van waarde van stimuli en beloing

20
Q

3 onderdelen van mediale frontale cortex:

A
  1. posterior
  2. middle
  3. anterior
21
Q

wat doet posterieure mediale frontale cortex?

A

beweegfuncties

22
Q

wat doet middle mediale frontale cortex?

A
  • cognitieve controle
  • pijn
  • gevoel
23
Q

wat doet anterieure mediale frontale cortex?

A
  • default mode network
  • beloning
  • sociale verwerking
  • episodische geheugen
24
Q

anterior cingulate cortex

A

emoties

25
Q

middle cingulate cortex

A

selectie van antwoorden en besluitvorming obv feedback

26
Q

posterior cingulate cortex

A

visuele ruimtelijke orientatie en beoordeling van de relevantie van objecten en gebeurtenissen

27
Q

Linker- of rechterfrontaalkwab: toenaderend gedrag?

A

Linkerfrontaalkwab

28
Q

Linker- of rechterfrontaalkwab: ontwijkend gedrag?

A

Rechterfrontaalkwab

29
Q

frontaalkwablaesie kan leiden tot o.a.(5):

A
  1. beweegstoornissen
  2. verlies van ‘divergent’ denken
  3. slechte aanpassing van gedrag aan omgeving
  4. slecht temporeel geheugen
  5. verstoord sociaal gedrag
30
Q

motorcortexlaesie leidt tot

A
  1. verlies van precisie en snelheid bij fijne bewegingen
  2. verlies aan kracht bij bewegingen van ledematen
31
Q

premotorlaesies leidt tot

A

stoornissen in het uitvoeren van reeksen van bewegingen

32
Q

pseudopsychopathie:

A

primitief gedrag, gebrek aan tact en omgangsvormen, (sexuele) ontremmingsverschijnselen (relatie met R-zijdige lesies: wegvallen van vermijdingsgedrag)