HC 6 Flashcards

1
Q

kenmerken internationale samenwerking

A
  • Besluiten worden genomen bij unanimiteit (vetorecht voor lidstaten)
  • Organisatie heeft meestal geen eigen financiële middelen (enkel bijdragen van lidstaten)
  • Instellingen/ organen samengesteld uit vertegenwoordigers van lidstaten
  • Normen creëren veelal verplichtingen voor overheden van lidstaten, niet voor burgers
  • Geen eigen rechtsbeschermingssysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat houd dualisme in

A
  • Internationale en nationale rechtsordes zijn volledig gescheiden
  • Internationale rechtsnorm kan slechts deel uitmaken van nationale rechtsorde na incorporatie (omzetting in nationaal recht), kan pas als een internationale regel word omgezet in een nationale regel
  • Dus: geen voorrang van internationaal op nationaal recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat houd monisme in

A
  • Internationaal en nationaal recht behoren tot zelfde rechtsstelsel
  • Internationale norm maakt automatisch deel uit van nationale rechtsorde (geen omzetting nodig)
  • In bepaalde versies: ook voorrang van internationaal recht op nationaal recht in geval van onverenigbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een voorbeeld van supranationale samenwerking en was is de basis

A
  • Voorbeeld bij uitstek = Europese Unie (EU)
  • Basis van de samenwerking = internationaal (verdragen tussen soevereine staten)
  • Daarna houdt vergelijking op: er ontstaat een geheel nieuwe supranationale rechtsorde, waarin de oprichtingsverdragen fungeren als een grondwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken EU

A
  • Besluiten bij meerderheid (soms unanimiteit)
  • Eigen financiële middelen (niet afhankelijk van lidstaten)
  • Organen die qua samenstelling en werkwijze onafhankelijk van lidstaten optreden
  • Normen kunnen rechten en plichten creëren voor burgers
  • Systeem van rechtsbescherming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn financiële middelen van de EU

A
  • Percentage op de BTW-grondslag
  • Percentage op de som van het BNI van alle lidstaten
  • Belastingen op loon EU-ambtenaren  EU ambtenaren betalen geen belastingen aan België maar aan de EU
  • Boetes wegens overtreding mededingingsregels, aan bedrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dringt de EU monisme of dualisme op aan de lidstaten

A

EU dringt monisme op aan de lidstaten –> toetreed= instemmen dat het EU recht boven het nationale recht staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat was de aanleiding en het idee van de EU

A

Aanleiding: verschrikkingen van WO II
Idee: er moet duurzame vrede komen, meer samenwerking tussen de Europese landen (ook welvaart  mensen die niet gelukkig zijn zijn willend voor te gaan vechten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de EGKS, wanneer is het opgericht en wat deed het

A

Europese gemeenschap kolen en staal
9 mei 1950
gemeenschappelijke markt voor kolen en staal, Focus op kolen en staal voor wapens, om een oogje in het zijl te kunnen houden en inzetten voor gezamenlijk doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de EEG, wanneer is het opgericht en wat deed het

A

Europees ecologische gemeenschap
25 maar 1957
realisatie van een gemeenschappelijke markt, Via het vrije verkeer van: personen, goederen, diensten, kapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel leden telt de EU

A

ooit 28 nu 17 want groot Brittannië is weg gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

van wanneer is het verdrag van Lissabon en wanneer is het inwerking getreden

A

van 2007, inwerking getreden in 2009

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kerntaak van de EU

A

realisatie van interne markt (= opvolger van gemeenschappelijke markt), is niet meer het enige dat de EU doet, maar doet ook niet alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat houd de negatieve integratie van de EU in

A
  • Wegwerken van alle hinderpalen voor vrij verkeer van personen, goederen, diensten, kapitaal –> geen barrière meer bij het oversteken van de gerezen
    = discriminatieverbod
  • Regels inzake vrije mededinging –> vb. verboden dat staten hun industrie gaan steunen, voor goedkopen te gaan produceren= vals te opzichten van de concurrentie en concurrentie mocht niet vervalst worden
  • Verbodsbepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houd de positieve integratie van de EU in

A
  • Gemeenschappelijk beleid inzake landbouw en visserij creëren  één Europees regelgevend kader
  • Harmonisatie van wetgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke bevoegdheden heeft de EU

A

EU heeft enkel bevoegdheden die haar in de Verdragen worden toebedeeld (attributiebeginsel,= toekenning ’s beginsel), Lidstaten geven de bevoegdheden aan de EU en Alles wat ze doet moet ze bevoegdheid gekregen voor hebben binnen de oprichtingsverdragen

17
Q

door wat word de concrete bevoegdheid van de EU beperkt

A
  • Subsidiariteitsbeginsel  kunnen wij (EU) dit beter doen dan de lidstaten zelf
  • Evenredigheids-/ proportionaliteitsbeginsel –> het optreden mag niet verder gaan dan het geoogde doel
18
Q

federale staat

A

bondstaat, een staat met twee niveaus een federaal niveau en een deelstaatniveau die elk zijn eigen rechtspersoon zijn met hun eigen wetten en eigen organen.

19
Q

referendum

A

het volk spreekt zich door wijzen van een stemming uit over een bepaald thema deze beslissing is bindend of niet bindend een voorbeeld hiervan is de koningskwestie.

20
Q

democratische rechtstaat

A

een democratische rechtsstaat is een staat waar het volk een overheid beslist en waarin grenzen zijn aan de macht van de machthebbers.

21
Q

wetgevende macht

A

een wetgevende macht maakt wetten en stelt wetten voor. In België is er een bicameraal stelsel waardoor de wetgevende macht bestaat uit de Kamer van volksvertegenwoordigers en de senaat op federaal niveau.

22
Q

eenheidstaat

A

Een eenheidstaat is hetzelfde als unitaire staat Het is een staat met één niveau namelijk het federaal niveau waar de soevereiniteit bij hen licht een voorbeeld hiervan is Nederlands.

23
Q

democratie

A

democratie betekent dat het volk de volksvertegenwoordigers kiest in België komt het in uitwerking door bijvoorbeeld verkiezingen.

24
Q

initiatiefrecht

A

het initiatiefrecht is het recht van een lid van de regering of een wetgevende vergadering om een ontwerp of voorstel van een wet decreet of ordonnantie in te dienen of amendementen in te dienen op dergelijke dingen.

25
Q

deconcentratie

A

Deelstaten hebben een grotere autonomie – niet onderworpen aan toezicht bv. fot fenantie

26
Q

decentralisatie

A

overheidsorganen krijgen een zekere autonomie – zijn onderworpen aan administratief toezicht

27
Q

wat is soevereiniteit en welke soorten zijn er

A

soevereiniteit: de hoogste macht van een staat, bevoegd om de staatsinrichting en het grondwettelijk stelsel te bepalen
externe: betekent dat de staat vrij is om rechtsverhoudingen met andere Staten tot stand te brengen mits de internationale regels
Interne: intern de soevereiniteit stelt dat de staat bevoegd is zijn eigen rechtsorde in te stellen en dus zijn eigen regeringsvorm en gezag organisatie te bepalen.
Nationaal: volgens nationale soevereiniteit is de natie de bron van het gezag en kunnen de staatsmachten enkel namens de natie optreden ze zijn dus de vertegenwoordiging van het volk.
Volks: al de macht gaat uit van het volk, als er volksvertegenwoordigers zijn dan hebben zij geen macht . oorsprong bij jean-jaques rousseu
Parlementaire: bevoegdheid van het parlement om zelf zijn eigen wetten te kunnen vormen zonder inspraak van de andere organen.
Staats: alle macht gaat uit van de staat

28
Q

wat houd de trias politica in

A

a) in de Trias politica of de scheiding der markten van John locke en montesquieu stel dat er 3 macht en zijn de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht heeft mogen elkaar niet overlappen om machtsmisbruik te voorkomen. In België is er geen zuivere scheiding ter machtige want dat staat niet In de grondwet.

29
Q

volksinitiatief

A

een juridisch afdwingbaar verzoek dat uitgaat van een deel van de bevolking om tot een bepaald overheidsregels te komen en waarbij in dat verband veelal reeds een voorstel werd geformuleerd.
Het kan ni het wetgevend initiatief licht nog steeds bij “ takken van de wetgevende macht in België kan er geen volksinitiatief plaatsvinden zonder een op voorhand grondwetswijziging

30
Q

petitierecht

A

houd in dat eenieder dus de overheid kan verzoeken om iets al dan niet te doen het recht is grondwettelijk erkend.

31
Q

parlementaire monarchie

A

Een staatsvorm met aan het hoofd een monarch namelijk de koning waarvan de bestuursrechtelijke positie in een grondwet is geregeld en vertegenwoordigd door de volksvertegenwoordigers gekozen door het volk. een staat waarin het parlement de leiding heeft en de koning alleen een ceremoniële functie heef. De koning is ook onschendbaar(hij kan niet vervolgt worden) en onbekwaam, onverantwoordelijk(hij moet tegengetekend worden door een minister)

32
Q

welke 2 soorten presidentiële stelsels zijn er

A
  1. President word rechtstreeks verkozen (Amerika)
  2. President word niet rechtstreeks verkozen (Duitsland en Italië) –>de president word gekozen door het parlement en het parlement door het volk.
33
Q

confederalisme

A

Dit is wanneer dat de meerderheid van de bevoegdheden bij de deelstaten liggen en er is een zwakke federale regering.  het zwaartepunt ligt bij de deelstaten en niet federaal, de deelstaten gaan dus samen beslissen wat ze gezamenlijk kan doen

34
Q

federalisme

A

Dit is wanneer de bevoegdheden gelijk verdeelt zijn tussen de federale staat en de deelstaten. het zwaartepunt licht bij de federale staat want die gaat beslissen welke bevoegdheden worden uitgedeeld aan de deelstaten.