HC 4 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Theories of persuasion

A
  • McGuire model
  • Cognitive response theory
  • Dual processing theory

bovenste 2 relevant voor geschiedenis theorizing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

McGuire’s processing model

A

verschillende fases

  1. exposure/presentation
  2. attention/awareness
  3. comprehension/understanding
  4. acceptance
  5. retention
  6. action
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

assumpties McGuire’s model

A
  1. je gaat door alle stappen heen
  2. systemathische verwerking van informatie
  3. begrijpen van bericht is essentieel voor overtuiging

1 -> hoeft niet door alle stappen heen
2 -> hoeft niet altijd systemathisch te zijn ‘
3 -> geen wetenschappelijk bewijs voor 3e punt

ontvanger is actief?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

relevantie McGuire’s model

A

verschillende fases waar reclame invloed op kan hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitiev response model

A

ontvanger vergelijkt ontvangen informatie met al opgedane kennis en komt tot conclusie

  • er is een bericht
  • gedachtes over onderwerp worden gevormd en opgehaald
  • attitude wordt gevormd

ontvanger is passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

persuasion door cogntive model

A
  • zijn er vooral favorable gedachtes over bericht -> intended change
  • zijn er vooral unfavorable gedachtes over bericht -> unintended change/no change
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

invloed argument strength op persuasion in cognitive model

A

sterke argumenten -> favorable thoughts -> inteded change
zwakke argumenten -> unfavorable thoughts -> unintended/no change

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dual process theory

A

Elaboration likelihood model (ELM)
Heuristic systematic model (HSM)

-> beide oppervalkiige verwerking
hangt af van ability en motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Elaboration likelihood model (ELM)

A

bericht kan op verschillende manieren verwerkt worden
1. hoge motivatie en ability -> diepe verwerking -> overtuiging houd lang vol
2. lage motivatie -> oppervlakkige verwerking -> overtuigd voor korte tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

systematic

A

gebruik van sterke argumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

persuasion beinvloedt door?

A

ability and motivation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat voorspelt ability?

A
  1. knowledge
  2. distraction/time pressure
  3. repetition
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. knowledge
A

hoe meer kennis, hoe dieper we het bericht kunnen verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. distraction/time pressure
A

bij afleiding wordt er sneller oppervlakkig verwerkt en dus meer gebruik gemaakt van heuristics

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. herhaling
A

meer ability to process

  • teveel herhaling werkt averechts; verlies van interesse en irritatie
17
Q

wat voorspelt motivatie?

A
  1. individual differences
  2. relevance
18
Q
  1. relevance
A

wanneer het overeenkomt met persoonlijke normen en waardes of met needs

19
Q

fear appeals

A

iemand bang maken

werkt als
- relevantie hoog is, maakt mensen bang
- als self-efficacy hoog is (perceptie van hoe goed je het kan waarmaken)

werkt beste bij
1. informationele waarde: info over risicos
2. combi met self-efficacy

20
Q

problemen voor reclamemakers

A
  • men geeft geen aandacht aan commerciele berichten
  • men weigert overtuigd te worden
21
Q

oplossingen voor problemen reclamemakers

A

aandacht trekken door humor/seksuele context
lage weerstand; reclame makkelijk bereikbaar

22
Q

humor

A

vaak gebruikt bij low-involvement producten
- verhoogt aandacht, positief affect

23
Q

related vs unrelated humor

A

unrelated humor: geen associatie met merk
related humor: verhoogt product herkenning

24
Q

humor paradox

A

mensen vergeten het merk maar willen het nog steeds hebben
- gemedieerd door positieve associaties

25
Q

sexual content

A

vooral gebruikt bij non-food
- trekt aandacht
- verlaagt brand herkenning bij irrelevante humor
- verhoogt bij relevante humor

26
Q

strategies to lower resistence

A

two-sided ads
product placement
native advertisement
sponsorship

27
Q

two-sides ads

A

reclames waarbij een positieve en negatieve oopmerking in zitten

  • verdoezelt de persuasion meer
  • voelt als betrouwbaarder
28
Q

native advertisement

A

reclames met zelfde design als context waardoor het niet als reclame voelt
pro: men heeft het niet door
con: wanneer ze het wel door hebben wekt dat veel irritatie

29
Q

product placement

A

gebruik van merken in films, shows etc
- pro: impliciete positieve attidue
- con: kan tegenwerken wanneer karakter niet leuk is of placement te duidelijk is

30
Q

sponsorship

A

merk aan gebeurtenis koppelen
- pro: geeft positieve attitude