HC 2.2 Fysiologie van lever en gal Flashcards
1
Q
Lever functie
A
- Synthese en opslag
o Glycogeen en vetzuren
o Eiwitten (albumine, stollingsfacotren, etc.)
o Lipiden, cholesterol en galzouten
o Bepaalde vitamines (B12, sommige vet-oplosbare vitamines) - Afvoer en afbraak afvalstoffen
o Lichaamseigen afbraakproducten (bilirubine gevormd uit haem)
o Lichaamsvreemde stoffen (alcohol, farmaca, toxines)
o Excretie via de galwegen
2
Q
Leverlobje
A
- De portal triad komt uit een leverlobje en gaan langs hepatocyten
- Ze komen uit de sinusoid en die gaan vervolgens naar de centrale vene
- Bloed gaat naar de centrel vene
- Gal gaat naar de galwegen (bile duct)
3
Q
Verwerking glucose en aminozuren na maaltijd
A
- Glucose en aminozuren stimuleren insuline secretie door pancreas
- Insuline in lever: anabole functie
o Synthese eiwitten voor export naar bloedbaan (albumine, stollingsfactoren); geen opslag van eiwitten
o Vetzuur synthese: glucose en surplus aminozuren wordt gebruikt voor synthese vetzuren en triglyceriden
o Triglyceriden worden uitgescheiden in bloedbaan in vorm van lipoproteïne - Insuline stimuleert
o Opslag triglyceriden in vetweefsel
o Opname glucose in spiercellen/adipocyten (via GLUT4)
o Eiwitsynthese in verschillende weefsels (spieren, etc.)
4
Q
Cholesterol
A
- Synthese en opname via endocytose LDL-receptor
- Nodig voor galzoutsynthese
- Galzouten: vet lossen in water en ervoor zorgen dat darmen vetten uit voeding kunnen opnemen
- Bronnen: opname uit bloed en de novo synthese
- Afname cholesterol in cel verhoogt expressie LDL receptor Meer LDL (cholesterol) opname; verlaging plasma LDL Cholesterol excretie via gal
5
Q
Vitamine B12
A
- Darm-lever circulatie
- Grote B12 reserve in lever
- B12 opslag (in lever) –> vitamine B12 gebonden aan IF (in duodenum/jejunum) –> receptor bindt aan IF (ileum) B12 in de poortader –> verspreiding in het lichaam van B12
- Absorptie defect van B12
o Productie intrinsic factor verlaagd
o Ontsteking ileum |(locatie receptor)
6
Q
verwerking van xenobiotica en lichaamseigen afvalstoffen
A
- Afvalstoffen worden omgezet door het Cytochroom P450 systeem, wat uit mono-oxygenases bestaat. Deze enzymen koppelen aan de afvalstof een zuurtofatoom of een hydroxylgroep. Dit maakt de afvalstoffen al minder schadelijk voor de cel.
- Conjugatie: Aan de afvalstof wordt een sterk polaire groep gekoppeld (zoals glutathion, sulfaat en Glucuronaat), waardoor het meer wateroplosbaar wordt en een beter substraat voor transporteiwit, waardoor de stof vanuit de lever naar de gal getransporteerd kan worden.
- Excretie via actief transport: Dit is de daadwerkelijke uitscheiding van de afvalstof. Het gebeurt via ABC-transporters (ATP-binding cassette, want het bindt aan ATP). Dit zijn groepen van eiwitten in het plasmamembraan van de levercel, waar het grenst aan het galkanaaltje. Ze zorgen voor actieftransport van de afvalstoffen vanuit de levercel naar de gal toe
7
Q
Uitscheiding bilirubine
A
- Haem uit erythrocyten wordt omgezet in bilirubine (door macrofagen in de milt)
- Transport naar de lever (gebonden aan bilirubine) en opname in hepatocyt
- Conjugatie met glucuronaat
- Uitscheiding naar de gal (via MRP2)
- Microflora: deconjugatie; omzetting via urobilinogeen in stercobiline
- Uitscheiding als ontlasting
8
Q
Functie van gal
A
- Opname vetten
o Vetten onoplosbaar in waterig milieu van het darmlumen
o Niet beschikbaar voor absorptie door het epitheel
o Galzouten vormen gemengde micellen met lipiden. Dit stimuleert de opname van lipiden door het darmepitheel - Uitscheiding afvalstoffen
o Toxische metabolieten
o Lichaamsvreemde stoffen
o Omzetting in hepatocyt
o Conjugatie met glucuronaat, sulfaat, glutathion, aminozuur, etc
o Substraat voor drug-transporter (van ABC familie, zoals MDR1)
9
Q
leversteatose
A
leververvetting stapelen vetten zich in de levercellen. Door een ongezonde voeding en leefstijl raakt de vetstofwisseling in het lichaam verstoord en hoopt vet zich op in de buikorganen, waaronder de lever. Ook verandert de stofwisseling van de lever, waardoor er meer vet in de levercellen terecht komt
10
Q
metabool syndroom
A
verhoogd cholesterolgehalte, hoge bloeddruk, overgewicht (vooral toename bij de buik) en een hoge bloedsuikerspiegel.
11
Q
canaluculi
A
- kleine galwegen die nog omsloten zijn door galwegen
- convergeren en vormen intrahepatische galgangen