H9.1 t/m 9.6 Flashcards

1
Q

formele taalbeschouwing

A

reflectie op de vormaspecten van het taalsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

semantische taalbeschouwing

A

reflectie op de taalbetekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pragmatische taalbeschouwing

A

reflectie op de functie van woorden, zinnen en zinsdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

strategische taalbeschouwing

A

het toepassen van kennis over taal in het taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

metataal

A

taal om over taal te praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spontane talabeschouwing

A

begint bij peuters en kleuters. ze vragen vaak wat iets betekend en letten op elkaars taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

impliciete taalbeschouwing

A

komt vanuit de leerkracht (toeval)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geplande taalbeschouwing

A

vindt plaats in geprogrammeerde lessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

expliciete aandacht voor taalverschijnselen

A

Komt vanuit de leerkracht en gebeurt opzettelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vertrekken

A

de leerkracht selecteert doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verzamelen

A

de leerkracht verzamelt voorbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verrijken

A

de leerkracht gebruikt bronnen om zijn achtergrond kennis te verrijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verwonderen

A

de leerkracht brengt context aan waarin de doelen de leerlingen nieuwsgierig maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verbinden

A

de leerkracht koppelt de doelen aan eigen ervaringen, voorgaande doelen en activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verstrekken

A

de leerkracht geeft informatie over de doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

versterken

A

de leerkracht ondersteunt

17
Q

verwoorden

A

de leerkracht ondersteunt door het onder woorden te brengen

18
Q

verankeren

A

de leerkracht laat de geleerde inzichten terugkomen bij andere activiteiten

19
Q

verbreden

A

de leerkracht breidt de geleerde inzichten uit met aanvullende inzichten

20
Q

deductieve aanpak

A

bestaat uit 3 fases:

  1. presentatie leerinhoud: de leerinhoud wordt aangeboden, bij voorkeur door het te presenteren.
  2. oefeningen: de leerlingen weten wat er van ze wordt verwacht en gaan individueel aan de slag met gekregen oefeningen.
  3. controleren: de leerkracht kijk de opdracht met de leerlingen na
21
Q

inductieve aanpak

A

interactief werken

22
Q

taalfrappanten

A

woorden of zinnen die jou als persoon opvallen