H9 zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Kenmerken zenuwweefsel

A

-Complex communicatiesysteem
-Sterke differentiatie/specialisatie: opnemen van prikkels, omvormen tot zenuwimpulsen, overdragen naar neuronen/effectorcellen
-Geen delingscapaciteit, wel voorkomen van adulte neuronale stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neuron op preparaat herkennen

A

Heeft lange uitlopers, dikke zichtbare kern met daarin een herkenbare dikke nucleool en rondom de kern organellen en de nisslse korrels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nisslse korrels

A

Ophoping van cisternen RER en ribosomen (basofiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neurofibrillen

A

Microtubuli + neurofilamenten (argyrofiel = zilver)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Axonheuvel

A

‘Aanhechtingsplaats’ van de axon, nisslse korrels verdwijnen vanaf daar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken dendrieten

A

-Functie: afferent
-Aantal: meer dan 1
-Lengte: vrij kort
-Ontstaat: cellichaam
-Collateralen (vertakkingen): ja
-Uiteinde: onregelmatig oppervlak met genmulae/dendritische doornen
-Nisslse korrels: ja
-Neurofibrillen: ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken axon

A

-Functie: efferent
-Aantal: 1
-Lengte: soms meer dan 1m
-Ontstaat: axonheuvel
-Collateralen (vertakkingen): ja
-Uiteinde: telodendria/terminale arborisatie met presynaptische kop
-Nisslse korrels: nee
-Neurofibrillen: ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bipolair neuron

A

Matige dendrieten -> tussenweg -> cellichaam -> axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Multipolair neuron

A

Groot aantal dendrieten -> cellichaam -> axon met meerdere vertakkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pseudo-unipolair neuron

A

Dendrieten -> komen samen tot een enkele weg -> axon met naast de axon het cellichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Algemene kenmerken gliacellen

A

-In CZS geen bindweefsel (behalve rond bloedvaten) dus gliacellen nodig
-Mechanische en metabole ondersteuning (‘lijm’ tussen de neuronen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Microgliacellen

A

-Kleinste gliacellen
-CZS
-Macrofagen: veel lysosomen
-Korte uitlopers
-Kunnen fagocyteren, groeifactoren/ontstekingsmediatoren secreteren en bewegen
-Mesoderme oorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schwanncellen

A

-PZS
-Vormen een huls rond neurieten (axonen)
-Neuriet + Schwanncelhuls = zenuwvezel (axo-Schwanncomplex)
-Zowel gemyeliniseerde als niet-gemyeliniseerde zenuwvezels
-Rond de Schwanncel: basale membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Microgliacellen preparaat

A

Klein en dun in de buurt van neuronen, maar praktisch onmogelijk, dus specifieke technieken nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Functies Schwanncellen

A

-Vormen en het onderhouden van myelinescheden
-Uitwisseling van stoffen
-Structurele steun
-Collageen productie
-Regeneratie van neurieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Niet-gemyeliniseerde zenuwvezels

A

-Bevat meerdere neurieten pern celkern van Schwanncel
-Op een preparaat een grote nucleus met rondom meerdere lichtere cirkels (axonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mesaxon

A

Opening in Schwanncel voor toegang tot axonen, vaak één axon per mesaxon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gemyeliniseerde zenuwvezels

A

-1 axon per Schwanncel
-Ontstaat door dat een Schwanncel zicht bindt aan een axon en vervolgens meerdere keren concentrisch om het axon heen draait (compactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Spleten van Schmidt-Lantermann

A

Overgebleven cytoplasma na onvolledige compactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Knopen van Ranvier

A

-Plaats waar cytoplasma (en myelineschede) van 1 Schwannscel eindigt en ander begint
-Basale membraan loopt door
-Paranodale cytoplasmazakjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Periodische en intraperiodische lijnen

A

Lijnen die te zien zijn op een gemyeliniseerde schwanncel preparaat, ruimtes tussen twee membranen

22
Q

Myeline herkennen preparaat

A

Hele mooie kleur blauw die alleen voor myeline gebruikt kan worden

23
Q

Kenmerken kapsel/satellietcellen

A

-PZS
-Rond perikarya van ganglia: vormen éénlagig kapsel rond elk neuron
-In continuïteit met schwanncellen
-Steun, bescherming en voeding cellichaam neuronen

24
Q

Kenmerken astrocyten

A

-Stervormige neurogliacellen in CZS
-8nm doorsnede gliafilamenten (perfect voor herkenning van astrocyten)

25
Q

Functies astrocyten

A

-Ontwikkeling neuronale migratie en bloed-hersen-barrière
-Activiteit: regulatie elektrolietenbalans in extracellulair milieu, secretie (groeifactoren, neuroactieve stoffen, metabolisatie neurotransmitters), isolatie van neurietn
-Herstel door reactieve gliosis -> gliaal litteken

26
Q

Protoplasmatische astrocyt

A

-Kort, breed, sterk vertakte uitlopers, grijze stof
-Steun: eindvoetjes omhullen bloedvaten en neuronen (bloed-hersen-barrière)

27
Q

Fibreuze astrocyt

A

-Lange, dunne uitlopers, weinig vertakte witte stof
-GFAP antilichaam kleuring

28
Q

Functie bloed-hersen-barrière

A

-Beschermt tegen fluctuaties van stoffen in het bloed (oa ionen, AZ, hormonen)
-Vrij passage van O2, CO2 en kleine vetoplosbare moleculen

29
Q

Samenstelling bloed-hersen-barrière

A

-Intracellulaire spleten van endotheelcellen afgesloten door zonulae occludentes
-Dikke basale membraan
-Astrocytenuitlopers

30
Q

Kenmerken oligodendrocyten

A

-Stervormige neurogliacellen in CZS
-Kleiner en minder uitlopers dan astrocyten
-Verschillen met Schwanncel: 1 oligodendrocyt kan meerdere axonen myeliniseren, cellichaam niet tegen de myelineschede, geen basale membraan, geen spleten van SL, wel knopen van Ranvier

31
Q

Functie oligodendrocyten

A

-Vormen myelineschedes rond neurieten rond CZS
-Voeding van neuronen
-Isolatie

32
Q

Choroïdplexuscellen

A

-Vorming plexus choroideus
-Kuboïdaal
-Talrijke microvilli en enkele trilharen
-Zonulae occludentes (barrière) + basale membraan
-Aanmaak van cerebrospinaal vocht

33
Q

Functie cerebrospinaal vocht

A

-Beschermen tegen schokken
-Afvoer van afvalstoffen en aanvoer voedingsstoffen

34
Q

Ependymcellen

A

-CZS
-Bekleden ventrikels en centraal kanaal ruggenmerg (ependymkanaal)
-Kuboïdaal tot cilindrisch, geen basale membraan
-Enkele microvilli en trilharen
-Circulatie van cerebrospinaal vocht

35
Q

Grijze stof

A

-Cellichamen van neuronen
-Vooral niet-gemyeliniseerde zenuwvezels
-Protoplasmatische astrocyten
-Oligodendrocyten
-Microgliacellen

36
Q

Witte stof

A

-Vooral gemyeliniseerde zenuwvezels
-Fibreuze astrocyten
-Oligodendrocyten
-Microgliacellen

37
Q

Locatie grijze stof

A

Cortex/hersenschors

38
Q

Locatie witte stof

A

Medulla

39
Q

Lagen cerebrale cortex

A

I. Moleculaire laag
II. Externe granulaire laag
III. Externe piramidale laag
IV. Interne granulaire laag
V. Ganglionaire (interne piramidale laag)
VI. Multiforme laag

40
Q

Lagen herkenning preparaat cortex

A

De namen van de lagen bevatten al de beschrijving van de morfologie van de cellen die het bevat

41
Q

Cerebellum

A

Bestaat uit windingen (folia) met een kern van witte stof en daarbuiten grijze stof (in 3 lagen)

42
Q

Witte stof medulla

A

-Voornamelijk gemyeliniseerde zenuwvezels en gliacellen
-Sterk vertakt
-Afferente zenuwvezels
-Efferente zenuwvezels: axonen van Purkinjecellen

43
Q

Grijze stof (cortex) 3 lagen

A

-Moleculaire laag: weinig cellichamen
-Ganglionaire laag: 1 laag grote Purkinjecellen
-Granulaire laag: veel cellichamen

44
Q

Perifere zenuwen

A

-12 paar craniale zenuwen: nervus I-XII -> ontspringen aan de onderkant vd hersenen of hersenstam
-31 paar spinale zenuwen -> zenuwen geassocieerd met ruggenmerg

45
Q

Opbouw perifere zenuw

A

-Meerdere bundels van gemyeliniseerde en niet-gemyeliniseerde zenuwvezels, omgeven door perineurium
-Elke zenuwvezel omgeven door endoneurium
-Epineurium houdt de bundels samen en omgeeft de zenuw

46
Q

Epineurium

A

-Rond de zenuw
-Collageen bindweefsel, vetweefsel, kleine bloedvaatjes, zenuwtakjes

47
Q

Perineurium

A

-Rond bundel
-1-10 concentrische lagen afgeplatte perineurale cellen
-Bedekt met basale membraan
-Collagene vezels
-Cellen verbonden met zonulae occludentes/tight junctions -> bloed-zenuw-barrière
-Beschermt tegen schadelijke stoffen uit bloed

48
Q

Endoneurium

A

-Dun laagje bindweefsel rond elke zenuwvezel
-Collagene vezels
-Netwerk van bloedcapillairen met zonulae occludentes

49
Q

Opbouw ganglia

A

-Cellichamen van de neuronen (‘ganglioncellen’)
-Niet-gemyeliniseerde neurieten
-Steuncellen: satellietcellen en schwanncellen
-Losmazig fibrocollageneus bindweefselstroma

50
Q

Niet-omkapselde sensiebele zenuwuiteinden

A

-Knotsvormig begin van een dendriet
-Meest voorkomende sensiebele zenuwuiteinden
-Overal in het lichaam, veel in de huid
-Pijn- of temperatuurreceptoren

51
Q

Omkapselde sensiebele zenuwuiteinden

A

-Lichaampjes van Meissner: tastreceptoren
-Lichaampjes van Krause: mechanoreceptoren (tastzin/drukzin)
-Lichaampjes van Ruffini: mechanoreceptoren (uitrekking)
-Lichaampjes van Vater-Pacini: drukreceptoren