H7- de jongvolwassene (22-40 jaar) Flashcards

1
Q

wear-and-tear theorie

A

het gebruik van het lichaam lijdt tot slijtage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

use-it-or-lose-it theorie

A

gebruik leidt tot behoud (als je niet zorgt dat je actief bent verslechter je)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

burn-out

A

opgebrand zijn. dit begint met vage klachten waaraan men niet makkelijk toegeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

crystallized intelligence

A

dit zijn denkhandelingen ten gevolge van onderwijs bijv. woordenschat, synoniemen en het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fluid intelligence

A

de waarneming en verwerking van informatie bijv. begripsvorming verbanden afleiden en relaties zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

volgens …. is er sprake van assimilatie wat …. .. .. … betekent

A

Piaget, stabiliteit in het denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

adapters

A

conformeren zich aan de wereld (passen zich aan aan de wereld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

innovators

A

hebben grip door zelf oplossingen of veranderingen aan te dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

postformeel denken

A

variabelen kunnen elkaar beïnvloeden, kennis is niet absoluut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gestalt

A

de mix van formeel en subjectief denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  • Erikson: sociaal-emotioneel isolement vs. afhankelijkheid en intimiteit
  • ontwikkelingstaken jongvolwassene: …..
A
  • het uitzoeken van een levenspartner
  • het starten van een gezin
  • het opvoeden van kinderen
  • het uitoefenen van een beroep
  • het nemen van burgerlijke verantwoordelijkheid
  • het vinden van een verwante sociale groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

idiosyncratische ontwikkeling

A

wanneer de ontwikkeling meer persoonlijk en met individuele gevoeligheden wordt vormgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

generation touch

A

de invloeden van schokkende gebeurtenissen in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

emancipatie

A

het proces waarbij mensen zich samen met anderen in een gelijke situatie losmaken van bindingen die hen tot een gediscrimineerde groep bestempelden bijv. vrouwen of migranten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

intieme stijl

A

er is openheid, wederkerigheid, seksualiteit en men zorgt voor elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pre-intieme stijl

A

alle eigenschappen van de intieme stijl zijn aanwezig, alleen is de geschikte partner nog niet gevonden

17
Q

pseudo-intieme stijl

A

een langdurige seksuele relatie, die oppervlakkig is en zonder openheid of zorg

18
Q

stereotiepe stijl

A

er worden contacten onderhouden voor het eigen gewin, deze zijn oppervlakkig en vlot.

19
Q

geïsoleerde stijl

A

er zijn geen sociale relaties en weinig sociale vaardigheden

20
Q

gecommitteerde mengvorm

A

men zit verstrikt in een langdurig seksuele relatie. de persoonlijkheid komt niet tot zijn recht

21
Q

ongecommiteerde mengvorm

A

iemand is erg gesteld op zijn vrienden en heeft geen lange relatie. de persoon is meestal zelfstandig en onafhankelijk.

22
Q

quaterlife crisis

A

identiteitscrisis in een complexe zoektocht naar de doelen van het leven

23
Q

kraambedpsychose

A

een ernstige psychische stoornis waarbij contact met de realiteit is verdwenen

24
Q

postnatale depressie

A

de vrouw voelt zich hulpeloos en beleeft geen plezier aan het kind

25
Q

egoïstische orïentatie

A

er wordt geredeneerd vanuit eigen perspectief en behoeften

26
Q

conventionele orïentatie

A

de ouder begrijpt het kind vanuit de alledaagse of wetenschappelijke inzichten

27
Q

subjectief-individualistische orïentatie

A

de ouder begrijpt dat het kind uniek is.

28
Q

systeemanalytische orïentatie

A

de ouder is zich bewust van zijn eigen identiteit en die van het kind. de belangen van ouder en kind worden afgewogen

29
Q

image making stage

A

van conceptie tot geboorte, er worden voorspelingen gedaan over de baby en het ouderschap

30
Q

nurturing stage

A

van geboorte tot 2 jaar. er is een hechte band, en er wordt een balans gezocht tussen de tijd voor het kind en voor de ouders zelf

31
Q

authority stage

A

van 2 tot 5 jaar, de ouders moeten grenzen aangeven en omgaan met de macht en conflicten.

32
Q

interpretive stage

A

van 5 tot 12 jaar, de ouders leren om het kind te ondersteunen bij de belevenissen van het kind.

33
Q

interdependent stage

A

van 12 tot het einde van de adoloscentie, de relatie met het kind wordt herzien

34
Q

departure stage

A

na de adoloscentie, de ouders zoeken wegen om met hun veranderende rol toch een gezinsgevoel te blijven hebben

35
Q

heterogame relatie

A

wanneer de partners op belangrijke kenmerken van elkaar verschillen.