H5- van 6 tot 12 jaar Flashcards

1
Q

classificatie van objecten

A

het kind weet dat een object tot verschillende categorieën kan horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

generalisatievermogen

A

het kind kan dingen die het al geleerd heeft toepassen in nieuwe situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

metacognities

A

inzicht in de eigen leerstijl, manieren waarop het zelf iets het beste kan leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

metageheugen

A

manieren waarop het het beste iets kan onthouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tegenstellingsparen

A

bij een bepaalde handeling hoort een handeling met een tegengesteld effect bijv. vallen en opstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wederkerigheid

A

het logisch benederen van gevolgtrekkingen bijv. de zus van je broer, dat ben jijzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

motivatie

A

de motor of drijfkracht die het leren in beweging zet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

motivatie door beloning en straf (Parreren)

A

het kind wilt leren vanwege een leuk gevolg of vanwege straf wanneer het niet leert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

intrisieke motivatie (Parreren)

A

het kind leert omdat het zelf genoeg motivatie heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

extrinsieke motivatie in de vorm van doe- taken of gesloten taken (Parreren)

A

het kind is niet gericht op leren maar wordt wel gemotiveerd de taak zelf. bijv het leren van de tafels, het leren brengt zelf geen voldoening, maar het resultaat wel omdat het rekenen daarna makkelijker zal gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

extrinsieke motivatie door de leerintentie om een taak te volbrengen (Parreren)

A

het kind wilt uit zichzelf leren vanwege het resultaat dat dit oplevert bijv. het doen van huiswerk van de logopedist, om zo van het stotteren af te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Primaire leerstoornis

A

moeite met schoolse leertaken ondanks
normale intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Secundaire leerstoornis

A

moeite met schoolse leertaken bij
een verstandelijke beperking (IQ 80 of minder) fysieke, psychische
problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

attributie

A

een verklaring van geneurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

intern

A

de attributie is gericht op factoren binnen het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

extern

A

de attributie is gericht op factoren buiten het kind.

17
Q

negatieve attributiestijl

A

je schrijft je succes toe aan de omgeving of omstandigheden. het falen schrijf je toe aan jezelf.

18
Q

selfdefeating/selffulfilling prophesy

A

het kind verwacht dat hij zal falen, blokkert en faalt vervolgens. de volgende keer denkt het kind terug aan de faalervaring, verwacht weer dat het zal falen, enz.

19
Q

reactieve stoornissen

A

dit zijn stoornissen waarbij iemand geen sociale interactie kan aangaan of erop reageren.

20
Q

frozen watchfullness

A

overmatige waakzaamheid waarbij ze steeds om zich heen kijken en kunnen zich niet op de schoolse taken concentreren.

21
Q

-
-
-

A
  • gehandicapten
  • dove of slechthorende kinderen
  • lichamelijk gehandicapte kinderen
  • zeer moeilijk opvoedbare kinderen
22
Q

reformpedagogen

A

pedagogen die alternatieve methoden hebben ontworpen voor basisonderwijs

23
Q

steiner (reformpedagoog)

A

stichter van vrije scholen. kinderen krijgen hun hele schoolperiode lang 1 leerkracht die optreedt als coach

24
Q

Freinet (reformpedagoog)

A

stichter van Freinetscholen. gebruiken geen boeken maar levend onderwijs. het kind mag zelf werkvormen kiezen en de thema’s van de lesstof aandragen.

25
Q

Parkhurst (reformpedagoog)

A

stichter van Daltonscholen. Kinderen bepalen zelf de diepgang, tempo en volgorde van de stof.

26
Q

montesorri (reformpedagoog)

A

stichter van montesorrischolen. gebaseerd op rijpingsprincipes en gevoelige periodes van individuele kinderen

27
Q

Petersen (reformpedagoog)

A

stichter van Jenaplanscholen. Kinderen doen in wisselende groepen maatschappelijke ervaringen op en leren samenwerken. het kind kiest thema’s om aan te werken en te presenteren aan de groep.

28
Q

onderinstromers

A

allochtone kinderen die al in Nederland wonen als ze naar de basisschool gaan

29
Q

neveninstromers

A

allochtone kinderen die deels onderwijs hebben gehad in een andere taal

30
Q

latentiefase

A

de interesse in de andere sekse is nog gering.