H6 - Productie en bestedingen Flashcards

1
Q

Wat houdt productiecapaciteit in?

A

De productiecapaciteit geeft weer hoeveel goederen en diensten maximaal met behulp van de aanwezige productiefactoren geproduceerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke twee categorieën kunnen productiegoederen gesplitst worden?

A

Consumptiegoederen

Kapitaalgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn consumptiegoederen?

A

Consumptiegoederen: voorziet direct in de behoefte van de consument, de hoeveelheid consumptiegoederen bepaalt de individuele welvaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kapitaalgoederen?

A

Kapitaalgoederen: geproduceerde goederen waarmee andere goederen worden voortgebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is bruto toegevoegde waarde?

A

Het verschil tussen de opbrengst uit verkoop en de kosten uit inkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is netto toegevoegde waarde?

A

De bruto toegevoegde waarde minus de afschrijvingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de Bruto Binnenlands Product (BBP)?

A

De toegevoegde waarde van overheden en bedrijven bij elkaar opgeteld inclusief de afschrijvingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de Netto Binnenlands Product (NBP)?

A

De toegevoegde waarde van overheden en bedrijven bij elkaar opgeteld exclusief de afschrijvingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De BBP is echter niet geheel juist, waarom is dit?

A

Het BBP omvat echter alleen de geregistreerde productie uit de formele economie. Door productie in de informele economie is het BBP dus niet geheel juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt binnenlands product in?

A

De som van toegevoegde waarden door bedrijven en overheid op Nederlands grondgebied gerealiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt nationaal product in?

A

De totale productie die door de ingezetenen van Nederland zijn gerealiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen de nominale en de reële inkomen?

A

Het nominale inkomen geeft aan hoeveel het inkomen waard is in geld, het reële inkomen geeft aan in welke mate er goederen kunnen worden gekocht (koopkracht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de aanbodzijde van de economie?

A

De productie van goederen en diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de vraagzijde van de economie?

A

De bestedingen aan goederen en diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn finale bestedingen?

A

Uitgaven aan eindproducten (gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn intermediaire bestedingen?

A

Uitgaven aan halffabricaten.

17
Q

Van welke factoren zijn particuliere consumptieafhankelijk?

A
Inkomen 
Consumentenvertrouwen 
Rente 
Vermogen 
Belastingtarieven
18
Q

Welke 3 investeringsvormen bestaan er ?

A

Vervangingsinvesteringen: investeringen om versleten vaste kapitaalgoederen te vervangen.

Uitbreidingsinvesteringen: aankoop van vaste kapitaalgoederen die productiecapaciteit uitbreiden.

Voorraadinvesteringen: veranderingen in de voorraad vlottende kapitaalgoederen.