H5.9: anatomie bewegingsapparaat extremiteiten Flashcards

1
Q

wat zijn de hypaxiale en epaxiale dermoyotomen?

A

hypaxiaal = ventrale groei
epaxiaal = spieren die zich ontwikkelen in de richting van de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een sclerotoom?

A

een voorloper van het axiaal skelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar liggen motoneuronen in het ruggenmerg?

A

ventraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zorgt voor sensibele informatie in de huid?

A

dermatomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de weg van een ventrale radices naar een spier?

A

ventrale radices - spinaal ganglion - spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet de dorsale radix?

A

de informatiestroom bereikt het CZ via de dorsale radix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waaruit bestaat een spinale zenuw?

A

de plek waar dorsale en ventrale radices samenkomen. uit sensibele en motorische radices

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat innerveren de ventrale en dorsale rami?

A

ventraal = via buikzijde en inntervatie extremiteiten
dorsaal = rugzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is somatotopie?

A

plaatsbepaling aan de hand van de somieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar beginnen en eindigen de dermatomen van het been?

A

lumbale spinale zenuwen L1 ( rond de spina iliaca anterior) en eindigen bij sacrale spinale zenuwen S3/S4 (op de billen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom ontstaat er een plexus vorming?

A

doordat de spieren niet somatotopisch georiënteerd zijn (van spinale zenuwen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe werkt de innervatie van myotomen?

A

individuele spieren samengesteld uit meerdere myotomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noem 3 belangrijke plexi

A

plexus cervicalis (hals), brachialis (arm, herschikking C5 tm Th1) en lumbosacrale (been)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar zorgen myotomen voor?

A

die maakten ontwikkeling van bi- en polyarticulaire spieren mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke 4 belangrijke zenuwen innerveren de armspieren? en wat innerveren ze?

A
  • n. radialis: extensoren vingers, hand en onderarm (motorisch)
    innerveert bovenzijde duim en grootste deel van de handrug (sensibel)
  • n. medianus: flexoren vingers en hand (motorisch)
    innerveert alle vingers behalve de pink (sensibel)
  • n. ulnaris: intrinsieke spieren van de hand (motorisch)
    ventrale en dorsale zijde van de pink (sensibel)
  • n. musculocutaneus: duimzijde onderarm (sensibel) biceps brachii en coracobrachialis (motorisch)
  • n. axillaris: m. deltoideus (motorisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 3 belangrijke zenuwen lopen via de plexus lumbosacralis? en welke spieren innerveren ze?

A

n. femoris: quadriceps (L2-L4)
n. obturatorius: adductoren (L2-L4)
n. ischiadicus: grootste, innerveert de rest (hamstrings, bil en flexoren en extensorenvoet) (L4-S3)

17
Q

verschil intrensieke en extrensieke spieren?

A

Intrinsieke spieren vinden hun oorsprong in het deel van het lichaam waarop ze inwerken.
Extrinsieke spieren hebben hun oorsprong buiten het deel van het lichaam waarop ze inwerken.