H4.9: neuronale netwerken Flashcards

1
Q

waaruit bestaat een reflexboog?

A

afferent deel (naar centrale zenuwstelsel), een centraal deel en een efferent deel (van centrale zenuwstelsel naar de spier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn motorische reflexen?

A

een stereotiepe respons op een specifieke prikkel. de impulsen verlopen over een reflexboog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er bij het kniepeesreflex?

A

als je slaat op je kniepees:
1. rekt de extensorspier (m. quadriceps femoris) een beetje uit.
2. spierspoeltjes voelen dit en sturen via de Ia-axonen een impuls naar het ruggenmerg (afferent).
3. de verhoogde activiteit in de afferente vezels leidt tot activatie van de alfa-motorische neuronen die de m. quadriceps femoris innerveren.
4. direct van het sensorische gedeelte in het ruggenmerg schakelt het actiepotentiaal over op de motorische neuronen.
5. dit leidt tot contractie van de m. quadriceps femoris.
ondertussen remmen interneuronen de antagonist van deze spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een proprioceptieve reflex?

A

een reflex dat betrekking heeft op de stand van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het kniepeesreflex?

A

myotatische (spierrekkings)reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de functie van een reflex?

A

reflexen kunnen je lichaam ontzettend snel corrigeren.
ze zorgen er bijvoorbeeld voor dat de spierlengte hetzelfde blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn spierspoeltjes?

A

rekkingsreceptoren: ze meten de lengte van de spier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waaruit bestaat een spierspoeltje?

A

intrafusale spiervezels. hier omheen zitten afferente vezels die de rekking van de intrafusale spiertjes waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat doen gamma-motorische vezels?

A

ze innerveren efferent de spierspoeltjes en dienen voor contractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waardoor vindt afferente innervatie plaats?

A

type Ia (faschische) en type II (tonische) vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat betekent fasisch en tonisch?

A

fasisch = het is een heel kortdurend proces
tonisch = er wordt heel vaak informatie over de rekkingsgraad afgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kunnen spierspoeltjes de spiertonus reguleren?

A

door als lengte sensoren te fungeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doen gamma-motorische neuronen?

A

regelen de lengte van de spierspoel en daarmee het meetbereik. de vezels verkorten mee met de spier, daardoor kan de lengte van de spier ook bij contractie worden gemeten. de activatie van gamma-motorische neuronen leidt tot een verhoging van de spiertonus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waaruit bestaan peeslichaampjes?

A

een netwerk van collageenvezels met daartussen type Ib vezels (zenuweindigingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat gebeurt er als de pees samentrekt?

A

de zenuweindigingen worden samengedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe zijn de spierspoeltjes en de peeslichaampjes van golgi geschakeld?

A

spierspoeltjes: parallel
golgi-peeslichaampjes: serie

17
Q

wat doen de golgi-peeslichaampjes?

A

ze remmen de alfa-motorische neuronen van de eigen spier (via een remmend interneuron) en ze exciteren de motorische neuronen van de antagonisten. ze fungeren als krachtsensor en met de informatie die ze daarmee verkrijgen, houden ze de kracht constant.
(dus tegenovergesteld van spierspoeltje)

18
Q

waarin speelt de golgi-peeslichaampje een rol?

A

in de omgekeerde spierrekkingsreflex

19
Q

wat is de functie van de gekruiste strekreflex?

A

je trekt je been op als je je voet stoot. er wordt dan kracht overgebracht op het been dat moet blijven staan.

20
Q

wat houdt korte en lange termijn plasticiteit in?

A

dat het effect in een synaps bij een snelle herhaaldelijke stimulatie groter of kleiner wordt. bij facilitatie en potentiatie zal de effectiviteit van het signaal in de synaps toenemen, naarmate er meer impulsen zijn.

21
Q

wat kan er gebeuren bij een lange termijn potentiatie (LTP)?

A

kan ervoor zorgen dat de transmissie van een synaps na uren/dagen/maanden nog steeds verhoogd is.

22
Q

wat veroorzaakt het dat de transmissie van een synaps langer hoogt blijft?

A
  1. bij veel gebruik van de synaps gaat de Ca omhoog
  2. calcium zorgt ervoor dat er een enzym geactiveerd wordt in het postsynaptisch membraan.
  3. dit enzym fosforyleert allerlei eiwitten en dat zorgt ervoor dat er meer glutamaatreceptoren worden ingebouwd in de postsynapstische verdikking.
  4. als er dan de volgende keer weer glutamaat afgegeven wordt, worden er meer receptoren gebonden en zal de EPSP groter worden.
  5. een spine kan ook nog groter worden
    dus als de synaps veel gebruikt wordt, wordt hij sterker