H5: Stereotypes Flashcards
Stereotypes
= In geheugen opgeslagen, georganiseerde en vereenvoudigde verzameling kennis over een groep personen (gestructureerd geheel van elementen en logische relaties hiertussen)
Asymmetrische stereotypering
= over groep als ‘basislijn’ (meerderheid, meer aanzien) treden soms minder uitgesproken stereotypes op dan over andere (minderheids)groepen
Zelfstereotypering
= men schrijft zichzelf eigenschappen toe op grond van de groep waar men toe behoort
Vooroordeel
= als oordeel over groepsleden volledig tot stand komt obv stereotype en weinig of niet obv individuele kenmerken en gedragingen
Discriminatie
= mensen worden op grond van groepslidmaatschap anders behandeld dan mensen die tot andere groep behoren
Declaratieve kennis
= Informatie over de centrale tendens (doorsnee van de groep) en variabiliteit van de groep (verschillen binnen de groep)
Affectieve reacties
= Neiging om positief/negatief tov bepaalde groep te staan
Normatieve verwachtingen
= Verwachtingen waaraan groep volgens waarnemer zou moeten voldoen
Stereotypes correct?
- Variabiliteitinformatie stelt verschillen tss groepsleden geringer voor dan dat ze zijn
- Centrale-tendensinformatie wijkt vaak af van werkelijke centrale tendens
- Ook stereotypes die geen basis meer hebben in de realiteit, en die dus voor alle groepsleden fout zijn
Stereotypes vs attitude
Stereotype = theorie over groep
- Altijd over een groep
- Cognitief aspect > affectief aspect
- Invloed op gedrag
- Normatieve + descriptieve verwachtingen
___________________
Attitude = evaluatieve houding
- Over eender welk object
- Affectief aspect > cognitief aspect
____________________
=> stereotypes en attitudes deels verwant en overlappend
=> zelfde instrumenten voor dit te meten (APT, impliciete associatietest)
Waarom stereotypering?
- Dagelijks veel info verwerken en dus vereenvoudigen voor efficiënte verwerking en opslag
- Obv deze info, gedrag stellen in toekomst en gedrag van anderen verwachten
- Informatie-elementen gecategoriseerd om snellere beoordeling en gedragskeuze te maken
Neveneffecten categoriseren
- verschillen tss groepen als groter waarnemen, waardoor verschil tussen centrale tendensen van groepen overschat wordt
- verschillen binnen groepen als kleiner waar te nemen, waardoor variabiliteit binnen groepen onderschat wordt
_______
=> leidt tot (over)vereenvoudiging, zodat er geen overlap meer is tussen groepen
=> men neemt anderen waar als leden van groepen die duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn
Ingroep favoritisme
- Gunstiger denken over leden van eigen groep dan over niet-leden
Causale attributie
- Wenselijke gedragingen en kenmerken van leden verklaard itv persoonlijke verdiensten
–> verklaring interne factoren (zelf verantwoordelijk) - Wenselijke gedragingen van anderen itv toeval of situationele factoren
–> verklaring in externe factoren
Naïef realisme
- Men gaat ervan uit dat waargenomen werkelijkheid ook de objectieve werkelijkheid is
Stereotypen beïnvloeden:
- Welk gedrag mensen waarnemen
- Hoe ze ambigu informatie aanvullen
- Hoe deze gedrag verklaren
- Welke gevolgtrekkingen ze opmaken uit het gedrag
Foutieve herinneringen
Onvolledige of dubbelzinnige informatie in dagelijkse leven over gedrag van anderen wordt aangevuld door stereotypen over die groepen.
- Het gedrag wordt consistent aangevuld met stereotype
- Onderzoek Dunning over zusters
Propositionele factoren
- Persoonlijke factoren
- Ook dispositionele factoren
- Als over emoties gaat, worden ze vaak aan vrouwen toegeschreven (Feldman et al. genderstereotypes)
Situationele factoren
- Factoren die uit situatie volgen
- Als het over emoties gaat, worden ze vaak aan mannen toegeschreven
(Feldman et al. genderstereotypes
Meten van stereotypes
IAT of impliciete associatie test
- Meet het affectief en declaraties aspect
- Zaken die overeenkomen gaan sneller (en omgekeerd), dit wijst dus op stereotype
- Sterk gerelateerd aan ATP
- Zelfbeschrijving niet betrouwbaar
Conclusie van “Onderzoek: aanvullen van ambigue gedragingen met stereotypes (Dunning en Sherman, 1997)”
Stereotypes sturen hoe mensen informatie aanvullen
- Iets in termen van stereotype interpreteren leidt ertoe dat iedere stereotype-relevante bewering als vertrouwd overkomt
- Beweringen werden aangevuld met stereotypes
* onderzoek Dunnig met de zusters*
_________
- Dubbelzinnige informatie onthouden adhv info van stereotype; men ziet het niet meer als interpretatie maar als oorspronkelijke info
Assimilatie
- Beoordelen van mensen indien informatie niet eenduidig is, en als oordeel beschrijvend is
- Mensen meer zien als stereotype dan hoe ze echt zijn
- Heeft invloed op interpretatie van info
- Info ambigu dus stereotype meer ruimte om interpretatie te kleuren
Contrast
- Beoordelen van mensen indien eenduidige informatie, en te geven oordeel is evaluatief
- Stereotype kleine invloed
- Zich vergelijkend beoordelen tov anderen
- Referentiepunt baseren op verwachtingen en dus stereotypes