H4: Attitudes Flashcards

1
Q

Mentaliteit in samenleving

A

De door meerderheid in samenleving gedeelde attitude tegenover het een of ander thema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Attitude

A
  • Evaluatieve houding, bestaande uit cognitief en een affectief aspect tegenover attitudeobject
  • Aangeleerd en duurzaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cognitief aspect van attitude

A
  • Descriptieve kennis over attitudeobject die in attitude vervat is
  • Wat iemand over attitudeobject weet of meent te weten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Affectief aspect van attitude

A

Evaluatieve component, de positieve of negatieve gevoelens die het attitudeobject bij een individu oproept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Attitudeobject

A

= eender welk identificeerbaar element in iemands leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Veronderstellingen over attitudes

A
  • Beperkte set attitudes meten om veel gedragingen te verklaren en voorspellen
  • Gedrag op lang termijn voorspellen
  • Verandering in attitudes gaat gepaard met verandering in gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Probleem attitudes

A

= zijn covert, niet rechtstreeks te observeren door anderen
-> alleen bruikbaar als op valide manier gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Attitudeverandering bij zelfbeschrijving

A

= Andere antwoorden na geprobeerd om attitude te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Subjectieve norm over het gedrag

A

Gedrag dat andere lijken te achten, gewogen ivf hoe belangrijk individu hun mening acht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Subjectieve macht over het gedrag

A

Mate waarin het individu meent het gedrag naar eigen wens t kunnen uitbrengen en hindernissen te kunnen overwinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indirecte metingen van attitudes

A
  • Gebruik van schalen: schaal van vragen die vaak wenselijk of onwenselijk worden beantwoord maar die weinig consequent worden vertoond , hoge frequentie sociaal wenselijkheid dan uitschakelen
  • Bogus pipeline: mensen in waan brengen en nagaan of antwoorden oprecht zijn door fysiologisch meetapparatuur en antwoorden vergelijken met fysiologische activiteiten
  • Impliciete meting zoals APT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Expliciete attitudes

A

Attitudes waarvan mensen zich bewust van zijn en die kunnen rapporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Impliciete attitudes

A

Attitudes waarvan mensen zich niet van realiseren dat ze die hebben
=> ambigu uitkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

APT of affective priming test

A
  • Indirecte meting om coverte attitudes de meten
  • Patronen an reactietijden tonen relatieve attitude tov object
  • Coverte gedragingen nog niet exact gemeten maar beter dan zelfbeschrijvingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fazio et al. onderzoeken over het voorspellen van attitudes op basis van APT

A

1) Scores APT voorspellen niet-verbale gedragingen dat zelfbeschrijvingen niet kunnen voorspellen
- Dns bij verlaten v labo en komen zwarte onderzoeker tegen
=> indirecte metingen voorspellen gedrag tgv sommige attitude objecten beter dan andere attitude objecten

2) Kan ook dat gedragingen neerkomen op zelfbeschrijving
- Dns hoger op racismelijst vonden zwarte personen minder aantrekkelijk, niet voorspeld door APT
=> gedragingen met zelfbeschrijvingscomponenten beter met zelfbeschrijvings methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Signaalleren

A
  • Vorm van klassieke conditioneren waar individu door het verschijnsel dat een neutrale prikkel een aantal keren samen optreedt met belangrijke/betekenisvolle gebeurtenis, leert dat neutrale prikkel de gebeurtenis voorspelt
  • Samenhang moet bewust waargenomen worden
  • Neutrale gebeurtenis krijgt voorspellende waarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Evaluatief leren

A
  • Vorm van klassieke conditionering waarbij een neutrale prikkel een evaluatieve betekenis verwerft doordat hij een aantal keren samengaat met een betekenisvolle gebeurtenis
  • Bewustheid en continentie niet nodig
  • Neutrale gebeurtenis krijgt evaluatieve waarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Factoren die evaluatief en signaleren beïnvloeden

A
  • Makkelijker bij logische samenhang
  • Signaalleren: als eerder neutrale prikkelgebeurtenis voorspelt is het moeilijk te leren dat dat andere prikkels tot zelfde voorspelling kunnen leiden en wel nood logisch samenhang
  • Evaluatief leren: logisch samenhang niet nodig of opgemerkt en verschillende prikkels kunnen tot hetzelfde leiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Prikkelveralgemening

A
  • Attitudeverandering niet richting concrete personen maar tegenover groep die die persoon vertegenwoordigt
    1) NP1 en NP2 lijken op elkaar
    2) Leerfase: NP1 samen met OP en wordt VP, NP2 komt niet voor
    3) Na leerfase: VP (eerder NP1) lokt VR uit, maar NP2 ook
20
Q

Verandering van attitudes tegenover sociale groepen

A
  • Attitudes tgv sociale groepen veranderen door evaluatief leren waarbij andere leden betrokken zijn als prikkel
  • Attitudeverandering tgv groep die persoon vertegenwoordigt en dus prikkelveralgemening
21
Q

Prikkeldiscriminatie

A
  1. NP1 en NP2 lijken op elkaar
  2. Leerfase: NP1 samen met OP en wordt VP, NP2 komt ook voor, maar niet samen met OP
  3. Na leerfase: VP lokt VR uit, NP2 lokt VR niet uit
22
Q

Mere exposure/contactconditionering

A

Affectieve gevolgen van louter herhaald contact onder voorwaarden dat het object relatief nieuw en neutraal is (Zajonc)

23
Q

Relatie ME en evaluatief leren

A
  • Gunstige attitude opwekken via evaluatief leren vergemakkelijkt door ME
  • Ongunstige attitude opwekken vie evaluatief leren bemoeilijk door ME
24
Q

Kenmerken ME

A
  • Niet beperkt tot visuele perceptie
  • ME treedt niet op bij prikkels die van aanvang al negatief beoordeeld worden
  • Bewuste herkenning niet nodig
  • Positieve houdingen veralgemeend naar gelijkaardige attitudeobjecten
  • Ook sterke prikkeldiscriminatie
  • => Weglaten van contextprikkels verstoort ontstaan van ME niet, veranderen van contextprikkel wel (tegenstellend)
25
Q

Verklaring van tegenstrijdige kenmerken van ME

A
  • ME is geen gevolg van evaluatief leren (getoond in experiment van Saegert en Zajonc, vrouwen en smaakperceptie)
  • Gunstige attitude opwekken via evaluatief leren is vergemakkelijk door ME
  • Ongunstige attitude opwekken via evaluatief leren bemoeilijkt door ME
    -> toch gevallen waar ongunstige attitude w opgewekt door evaluatief leren
    => impliceert omstandigheden waarin ME minder goed werkt
26
Q

Responscompetitiehypothese

A
  • Nieuwe attitudeobjecten meestal niet nieuw; bevatten componenten waarmee al eerder mee in contact geweest in andere constellaties (geheel, context)
  • Componenten hebben prikkelcontrole verworven op allerlei responsen (die soms incompatibel zijn
  • Hierdoor ontstaat responscompetitie; gepaard met onaangenaam gevoel van spanning
    —> gevoel geïnterpreteerd als ongunstige houding tov attitudeobject
  • Responscompetitie neemt af bij herhaalde blootstelling, want bepaalde respons wordt dominant
    —> meer aantrekkelijkheid attitudeobject
27
Q

Processing fluency

A
  • Herhaald contact met prikkels vergemakkelijkt verwerking van informatie over die prikkels
  • Vlotte informatieverwerking lokt positief affect uit
  • Je best moeten doen om iets te identificeren/begrijpen voelt onprettig aan
  • Veronderstelt niet dat toename + affect gepaard gaat met afname - affect
  • Beperkt ME niet alleen tot nieuwe objecten
28
Q

Veralgemening bij processing fluency

A

Positieve stemming wordt veralgemeend, gunstige beoordeling, vlotte informatieverwerking

29
Q

Specificiteit bij processing fluency

A

Subtiele veranderingen die vlotte informatieverwerking doet haperen; minder gunstige beoordeling door verwachting van vlotte informatieverwerking die niet wordt ingelost

30
Q

Supraliminaal bij processing fluency

A
  • Men beseft dat bepaald attitudeobject al herhaaldelijk tegengekomen
  • niet verrast over vlotte informatieverwerking, en dus minder sterk positief affect
31
Q

Sublimaal bij processing fluency

A
  • men beseft niet dat men dit al is tegengekomen
  • Verrast over snelle informatieverwerking, sterker positief affect
32
Q

Waarheidseffect

A

Mensen vinden bewering waaraan ze vaker zijn blootgesteld ook meer “waar”
-> onafhankelijk van soort bewering, manier van aanbieding en tijdsinterval tss aanbiedingen (Dechêne)
-> Bevestigend commentaar > weerleggend commentaar (Begg)
-> Oude statements > nieuwe statements (Begg)

33
Q

Cognitieve fluency

A

Herhaling -> mededeling gemakkelijker verwerkt -> positief affect
-> men herinnert beter wat er gezegd is dan wie of wat, zo indruk krijgen dat meer mensen hetzelfde hebben gezegd

34
Q

Cognitieve dissonantietheorie

A
  • Cognitieve dissonantie is aversief
  • Streven naar dissonantie reductie
35
Q

Dissonantiereductie

A
  • Bijkomende consonante relaties relaties zoeken
  • Belang van consonante relaties verhogen en belang van dissonante relaties verlagen
  • Inhoud cognities veranderen (moeilijk)
36
Q

Toetsbare predicties over cognitieve-dissonantietheorie

A
  1. Indien verleid tot tonen van gedrag dat tegen attitude ingaat, attitude bijstellen zodat dit consonant wordt met gedrag
  2. Naarmate minder beloond voor uitoefenen gedrag dat dissonant is met attitude, zal men meer attitude bijstellen
    -> hoe groter beloning, hoe belangrijker cognitie en dus hoe meer die consonante relatie tussen cognities (juiste predictie)
  3. Maken onherroepelijke keuze, zal attitude tov gekozen object positiever aangepast worden, en attitude tov niet-gekozen object negatiever worden
    (Kritische reflectie op bevestigende onderzoeken)
  4. Verschijnsel (3) wordt sterker naarmate keuze moeilijker was
  5. Indien gedrag nalaten omdat men weet dat het bestraft wordt, is men na wegvallen van strafdreiging nog meer geneigd gedrag te blijven nalaten naarmate straf lichter wordt
37
Q

Associatieve verankering aan het zelf

A
  • Mensen zijn zo gehecht aan het zelf, dat eigenliefde geprojecteerd wordt op alle objecten die geassocieerd wordt met het zelf
  • MAAR: verklaart niet waarom attitude tov verworpen voorwerp daalt
38
Q

Post-decisieve-evaluatie

A

Is niet afhankelijk van bewuste herinnering aan gemaakte keuze

39
Q

Zelfperceptie (Bem)

A
  • Mensen leiden attitude af uit eigen gedrag
  • Indien gedrag waar ervan uit wordt gegaan dat situationele factoren niet mee spelen, dan kan men attitude uit gedrag afleiden
  • Gebeurt los van wat men eerder dacht te weten over eigen attitude
40
Q

Zelfaffirmatietheorie (Sherman & Cohen)

A
  • Verklaart waarom men ongemakkelijk wordt bij inconsistentie tussen way men weet dat men heeft gedaan en wat men weet over overtuigingen/waarden die men koestert
  • Soort uitbreiding cognitieve-dissonantietheorie
  • Voorspellingen over in welke situaties consonantie of dissonantie tussen gedrag- en attitudecognities tot meer attitudeverandering leiden
  • Kan bedreiging vormen voor persoonlijke integriteit
41
Q

Evaluatieve gedragsaantekening (Nuttin & Beckers)

A
  • Tegenattitudinaal gedrag veroorzaakt geen attitudeverandering, maar louter in wat men beweert over die attitude
  • CDT heeft kleine grenzen dan men dacht, verklaart niet alles
  • Verklaart wel geen post-decisieve evaluaties
42
Q

Probleem (4) bij onderzoek van attitudes

A
  • Mensen weten niet wat attitude zijn
  • Mensen geven niet aan als ze object niet kennen
  • Mensen niet bereid om attitudes te willen meedelen
  • Mensen willen antwoorden hoe ze denken dat onderzoekers willen dat ze antwoorden
43
Q

Onderzoek over zinledige zinnen, Chinese en Turkse woorden van Zajonc

A
  • Hoe frequenter een woord aangeboden, hoe gunstiger de geschatte betekenis
  • ME effecten sterker bij nieuwe prikkels, nadien steeds meer aanbiedingen nodig om een even grote verandering in beoordeling uit te lokken
44
Q

Predictie 1: ME als artefact want enkel bij mensen?

A
  • ME niet alleen bij mensen, maar ook andere zoogdieren (Hill)
45
Q

Predictie 2: ME als artefact want mensen merken verschil in aanbiedingsfrequentie op?

A

1) Onderzoek van Moreland, vrouwen live naar colleges
- Mensen vaak niet door dat ze er was, maar hoe vaker vrouw in college was hoe sympathieker ze werd ingeschat
=> subjectieve vertrouwdheid niet nodig voor affectieve gevolgen van ME, louter blootstelling is voldoende

2) Onderzoek Zajonc met sublimatie aanbieding van Chinese tekens
=> zonder bewuste herkenning van beelden geldt ME, geconfronteerd worden is voldoende

46
Q

Predictie 3: ME artefact want gemeten door gedragingen die dns zelf kunnen besturen

A

Onderzoek: attitudemeting op andere manier dan via bewust controleerbare gedragingen (Harmon-Jones)
=> ME ook bij metingen die niet onder bewust controle zijn (bv. elektromyografie)

47
Q

Toetsbare beweringen van de responscompetitie hypothese

A

+ Responscompetitie leidt tot negatieve prikkels
+ Nieuwe prikkels lokken responscompetitie uit, die daalt met herhaaldelijk contact
+ Afname responscompetitie leidt tot minder negatieve evaluatie
- Nieuwe prikkels lokken negatieve evaluaties uit (FOUT)
- Positieve evaluatie van herhaald aangeboden prikkels als gevolg van daling van negatieve evaluatie (FOUT)