H5 Psychodynamische benadering Flashcards

(psychoanalytisch)

1
Q

Motivatie

A

Gedrag wordt veroorzaak (gemotiveerd) door mentale processen, en sommige daarvan opereren buiten het bewustzijn van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheid

A

Gedrag wordt gezien als een deel van een coherent geheel (de persoonlijkheid). Motivatie + ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hysteria

A

Een kwaal, gekarakteriseert door fysieke symptomen, waarvoor geen schijnbare fysieke oorzaak is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Catharsis

A

Een indirecte vorm van het loslaten van drift energie en emotionele spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vrije associatie

A

Een techniek waarbij aan de persoon gevraagd wordt om hardop te zeggen wat er in zijn hoofd opkomt en dan vanuit daar patronen te zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Conscious

A

Het aspect van de geest die gedachten en gevoelens bevat waarvan we ons direct bewust zijn op het gegeven moment (bewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subconscious

A

Het niveau onder het niveau van de conscious awareness (onbewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Preconscious

A

Dit niveau bevat gedachten, herinneringen en emoties waarvan we niet direct bewust zijn, maar die we kunnen ophalen door een bewuste keuze (voorbewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Unconscious

A

Dit niveau bevat ideeën, ervaringen en gevoelens die onderdrukt zijn door het bewustijn, maar de impulsen en gedachten uit het onbewuste kunnen uitlekken, zowel in directe als symbolische vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Manifeste inhoud

A

De letterlijke beschrijving van wat er in de droom gebeurt

De symbolische inhoud van een droom, waarvan de geest bewust is, zowel wanneer je slaapt en wanneer je wakker bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Latente inhoud

A

De diepere, verborgen betekenis van de droom, die voortkomt uit onbewuste verlangens en processen

De ware betekenis van een droom die wordt omgezet door ‘droomcensuur’ in een symbolische vorm, zoals de manifest content

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wish fulfilment

A

Het idee dat dromen (en soms ook dagdromen of fantasieën) dienen als een middel om onbewuste wensen te vervullen die niet openlijk kunnen worden uitgedrukt of gerealiseerd

Symbolische expressie van driften in fantasievorm, zoals wanneer je slaapt en wanneer je wakker bent. Het betekent het uiten van fantasieën die niet acceptabel zijn of niet mogelijk zijn in het echte leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dream censor

A

Een psychisch bewaker dat ervoor zorgt dat de slaap niet verstoord wordt door onbewuste verlangens die de basis vormen van de droom. Zit tussen het onbewustzijn en bewustzijn in

Stel, je hebt een droom over een grote, angstige hond, maar in werkelijkheid staat de hond symbool voor een stressvolle situatie, zoals werkdruk. Het gebruik van een hond is een manier waarop het onderbewustzijn de werkelijke angst verbergt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pleasure principle

A

Motivatie kan worden beschreven in termen van de verlangens naar maximaal genoegen (lust) en het vermijden van datgene wat onaangenaam is (unlust)

Een kind eet chocolade direct omdat het zin heeft in zoetigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neurosis

A

Een stoornis waarbij een hoog niveau van angst een van de primaire symptomen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Id

A

Bron van alle basisdriften. De id heeft geen besef van realiteit en kan niet realiteit en fantasie uit elkaar halen. Focus op behoeftes vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Primary process thinking

A

Een vorm van denken, karakteristiek voor de id, en welke geen onderscheid kan maken tussen wens en vervulling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Superego

A

De portie van de psyche die de morele eisen van familie en de maatschappij representeert. Het geweten van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ego

A

Het bemiddelt tussen het id en het superego. Dus als mediator/bemiddelaar met de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Reality principle

A

Beperkingen die worden opgelegd op het ego, door de erkenning van de eisen van de omgeving. Dit zorgt voor beperking van het ego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Secondary process thinking

A

Ego kan rationeel denken. Het heeft toegang tot het bewustzijn, wat primary process thinking niet kan

22
Q

Mode of gratification

A

De manier waarop iemand de oerdriften bevredigd en de plek van het lichaam dat de aandacht heeft voor bevrediging

De verschuiving van deze mode markeert de fase van ontwikkeling (5 fases)

23
Q

Orale fase

A

Vanaf de geboorte tot 15 maanden.

De focus van bevrediging ligt bij de mond. Ego wordt gevormd

24
Q

Anale fase

A

Vanaf 1,5 tot 3 jaar

De focus ligt nu bij de anus. Het grote conflict is zindelijkheidstraining

25
Q

Fallische fase

A

Vanaf 3 jaar tot 5 jaar

Focus van bevrediging ligt bij genitaliën en lichaamsbewustzijn, maar niet in de vorm van seksualiteit. Vorming van superego, oedipalconflict

26
Q

Oedipal conflict

A

Centrale focus van dit conflict is de hechting met de ouders. Verliefd op de moeder, rivaliteit tegenover de vader of andersom. Er worden verdedigingsmechanismen ontwikkeld: identificatie en repressie

27
Q

Identificatie

A

Karakteristieken van het drive object wordt opgenomen in het eigen ego

28
Q

Repressie

A

Het onderdrukken van het conflict naar het onderbewuste, zodat de bewuste geest zich niet bewust is van de angsten en aantrekking

29
Q

Latency fase

A

Vanaf 5 jaar tot puberteit

Driften in deze fase worden onderdrukt

30
Q

Genitale fase

A

Vanaf puberteit tot einde leven

Focus van bevrediging ligt bij genitaliën. Er is een symbolische bevrediging van driften, secondary process thinking

31
Q

Fixatie

A

Een incomplete vrijlating van oerdriften

Geassocieerd met een bepaalde fase van psychoseksuele ontwikkeling. Resulteert in voorkeur voor mode of gratification

32
Q

Regressie

A

Een defensief mechanisme, waarbij de persoon teruggrijpt naar een eerdere mode of gratification. Vaak wordt dit veroorzaakt door stress

Elke fase vertoont zijn eigen vorm van fixatie, die representatitief is voor de focus van driften in de fase

33
Q

Angst

A

Een negatieve emotionele toestand. Komt tot stand wanneer er een bedreiging is voor de ‘self’ door conflicterende eisen (van id etc.) die het ego, geconfronteerd met de stimuli, niet aankan.

34
Q

Afweermechanismen

A

Technieken die het ego gebruikt om de ‘self’ tegen de dreiging van angst te beschermen

35
Q

Displacement

A

Afweermechanisme waarbij er een verplaating van de oerdriften van het ene object naar het substituut object plaatsvindt

Vrouw is boos op man, maar schreeuwt tegen haar eigen kind

36
Q

Sublimatie

A

Afweermechanisme waarbij driftenergie wordt doorgestuurd naar een sociaal aanvaardbare creatieve activiteit

Seksueel gefrustreertde vrouw wordt schrijfster van romantische beoken

37
Q

Rationalisatie

A

Afweermechanisme waarbij het gedrag wordt uitgelegd door het aanvaarden van een reden die acceptabel is ipv de ware reden

Een student kijkt naar voetbal ipv leren. Zegt: ik neem een kleine pauze

38
Q

Parapraxes

A

Alledaagse fouten en vergissingen in de taal (freudiaanse verspreking)

Komt voor uit een onbewust conflict

39
Q

Projectieve test

A

Een test waarbij een dubbelzinnig plaatje wordt getoond en er gevraagd wordt om deze te interpreteren

Aangezien de stimulus zelf ook dubbelzinnig is, dus wat de persoon zegt, onthult het onbewuste van deze persoon

40
Q

Falsificeerbaarheid

A

Je moet het tegenovergestelde moeten kunnen bewijzen

Een van de meest fundamentele criteria

41
Q

Generaliteit

A

Een criterium om een theorie te evalueren, en verwijst naar een reeks van toepassingen van een theorie

42
Q

Carl Jung

Persona

A

Het karakter of de rol die we aannemen als we ons aan de wereld presenteren

43
Q

Carl Jung

Self

A

De totaliteit van een persoon, bewust en onbewust

44
Q

Carl Jung

Persoonlijk onbewuste

A

Het gedeelde van de inhouf van het onbewuste is gerelateerd aan de ervaringen van een individu

45
Q

Carl Jung

Collectieve onbewuste

A

Een stuk onbewuste die de universele thema’s en ideeën reflecteert, en niet individuele ervaringen

46
Q

Carl Jung

Archetypes

A

Georganiseerde patronen. Zijn de basis van fantasieën, mythes en symbolen

3 soorten: animus, anima, schadow

47
Q

Carl Jung

Individuatie

A

De uitbreiding van het bewustzijn doordat het ego contact maakt met de onbewuste delen van het zelf

Iemand accepteert zijn angsten, en wordt completere versie van zichzelf

48
Q

Alfred Adler

Compensatie

A

Het proces van zich bezighouden met activiteiten die het gevoel geven dat je superieur bent aan anderen, om het gevoel van inferioriteit te vermijden

Striving for superiority, ook wel generalisatiedrift

49
Q

Alfred Adler

Inferiority complex

A

Een intens gevoel van onzekerheid, gebaseerd op het falen van het oplossen van de gevoelens die opgeroepen zijn door jeugdervaringen van hulpeloosheid

50
Q

Alfred Adler

Superiority complex

A

Een respons op gevoelens van minderwaardigheid, waarbij het individu probeert hun zwaktes te maskeren door het aannemne avn een attitude van overdreven eigendunk

51
Q

Alfred Adler

Style of life

A

De unieke manier van een individu van aanpassing aan de wereld en interactie met de wereld, dat een uiting is van zijn levenshistorie en doelen

52
Q

Karen Hoorney

Basic anxiety

A

Een intens gevoel van isolatie en hulpeloosheid, die de primaire bron is van menselijke motivatie