H1 Gedrag en psychologie Flashcards

1
Q

Frenologie

A

Een discipline uit de 18e eeuw die stelt dat intelligentie kan worden onderzocht door de omvang en vorm van de schedel te meten.

Frenologie wordt niet meer als wetenschap gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vier uitdagingen waarmee psychologen te maken hebben?

A
  • Complexiteit
  • Zelfbewustzijn
  • Reactiviteit
  • Causaliteit

Deze uitdagingen kunnen goed onderzoek bedreigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Complexiteit

A

Een systeem dat ontstaat door interacterende eenheden, zoals neuronen, die nieuwe patronen of fenomenen creëren.

Dit maakt het moeilijk om gedrag te bestuderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zelfbewustzijn

A

Het bewust observeren van het eigen gedrag, wat kan leiden tot subjectiviteit in onderzoek.

Dit kan objectief onderzoek bedreigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reactiviteit

A

Het fenomeen dat levende organismen hun gedrag veranderen wanneer ze onderzocht worden.

Dit vereist ingewikkelde onderzoeksopzetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Causaliteit

A

De studie van hoe omstandigheden of acties kunnen leiden tot specifieke gevolgen. Oorzaak gevolg verband

Het is lastig aan te tonen door de vele beïnvloedende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Naïef realisme

A

Het idee dat we dingen zien zoals ze zijn, zonder invloed van persoonlijke perceptie.

Dit staat in contrast met de actieve aard van perceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Perceptie

A

Een actief proces van selectie, organisatie en interpretatie van informatie over de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Selectieve aandacht

A

Het perceptuele proces van selectief focussen op specifieke elementen van een stimulus (geluiden en stemmen uitfilteren)

Bijvoorbeeld, het uitfilteren van geluiden tijdens een gesprek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bottom-up processing

A

Informatie wordt verzameld door onze zintuigen en verwerkt zonder voorafgaande kennis of verwachtingen. Het begint bij de stimulus en gaat omhoog naar ons begrip.

Je ziet een onbekende vorm en herkent het door details te analyseren

Perceptie gebaseerd op externe stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Top-down processing

A

Onze eerdere kennis, verwachtingen of ervaringen sturen de interpretatie van nieuwe informatie. Het begint bij ons brein en werkt naar de stimulus toe.

Leest onvolledige zin, begrijpt toch betekenis door context en ervaring.

Perceptie beïnvloedt door interne factoren zoals ervaringen en verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ambigue figuren

A

Visuele stimuli die op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd afhankelijk van de context.

Raden wat iemand net zei aan de hand van de lippen

Dit toont aan hoe context perceptie beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gestalt theorie

A

De theorie dat perceptie een actief en een creatief proces is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De principes van de Gestalt theorie

A
  • Similarity (gelijkenis)
  • Proximity (nabijheid)
  • Closure (sluiting)

Deze principes benadrukken interpretatie in perceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Schemata

A

Een mentale structuur die kennis, geloof en verwachtingen organiseert en helpt bij het interpreteren van waarnemingen.

Een schema voor ‘slaapkamer’ bevat bijvoorbeeld kennis over een bed etc.

Mentale schemata is stereotypering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Confirmation bias

A

Een neiging om informatie te zoeken die bestaande verwachtingen bevestigt en tegenstrijdige informatie te negeren.

Dit kan leiden tot vervormde percepties van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Complementariteit

A

Betekent dat verschillende modellen een fenomeen op nuttige, maar afzonderlijke manieren uitleggen, zonder elkaar te overlappen

Psychologen gebruiken verschillende benaderingen om gedrag beter te begrijpen.

18
Q

Wundt

Wat is de benadering van Wundt?

A

Structuralisme: een benadering die mentale processen analyseert door ze op te splitsen in hun elemtaire componenten, zoals sensaties en gevoelens, vaak via introspectie

Een appel als rood rond zoet, wat basiselementen van waarneming weergeef

19
Q

William James

Functionalisme

A

Een benadering die gebruikmaakt van analyses van processen in het brein. Elk onderdeel speelt een noodzakelijke rol en moeten aan elkaar aanpassen.

Deze benadering is bekend geworden door William James.

20
Q

Inductie

A

Een proces van redeneren waarbij algemene beginselen worden gevormd op basis van specifieke observaties. Specifiek -> algemeen

Dit gaat van specifiek naar algemeen.

21
Q

Deductie

A

Het proces van het trekken van specifieke conclusies uit een set van algemene beginselen. Algemeen -> specifiek

Dit gaat van algemeen naar specifiek.

22
Q

Introspectisme

A

Een methode waarbij gedrag wordt onderzocht door eigen gedrag te analyseren.

Het wordt geassocieerd met Wundts structuralisme.

23
Q

Operationeel definiëren

A

Het bepalen van hoe een publieke observatie gemeten moet worden

Dit is cruciaal voor psychologisch onderzoek.

24
Q

Wat zijn de twee manieren om gedrag te onderzoeken?

A
  • Zelfrapportage (interviews, enquête etc.)
  • Directe observatie

Beide methoden hebben hun eigen voor- en nadelen.

25
Q

Naturalistische observatie

A

Een onderzoeksmethode gebaseerd op observatie in de natuurlijke omgeving zonder in te grijpen.

Dit kan leiden tot reactiviteit, waarbij mensen zich anders gedragen als ze weten dat ze worden bekeken.

26
Q

Participerende observatie

A

Een niet-experimentele onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker deel uitmaakt van de onderzochte groep.

Dit kan waardevolle inzichten opleveren, maar ook bias introduceren.

27
Q

Onopvallende metingen

A

Indirecte meetmethoden waarbij het gedrag niet wordt verstoord

Voorbeelden zijn het bekijken van populaire bibliotheekboeken

28
Q

Case study

A

Een gedetailleerde beschrijving van één individu

Wordt gebruikt om informatie van de geschiedenis van het individu te achterhalen en om gedrag te interpreteren.

29
Q

Wat is de grootste beperking van case studies?

A

Representativiteit

Moeilijk te generaliseren naar een grotere populatie.

30
Q

Wat kunnen case studies niet vaststellen?

A

Oorzaken van bepaald gedrag

Problemen op school door hersenschade of familieomstandigheden

31
Q

Correlatie

A

Een geobserveerde relatie tussen twee variabelen

Correlatie impliceert geen causaliteit.

32
Q

Illusionaire correlatie

A

Een relatie die lijkt te bestaan, maar niet bestaat

Dit kan komen doordat een andere variabele beide beïnvloedt.

33
Q

Welke drie verklaringen zijn er voor een geobserveerd patroon?

A

• Eén variabele veroorzaakt verandering in de andere
• Een derde factor komt voor bij beide variabelen
• Het geobserveerde patroon is toevallig ontstaan

34
Q

Wat kunnen niet-experimentele methoden niet beoordelen?

A

Oorzaken van gedrag

Gedrag is complex en niet-experimentele methoden kunnen niet alle invloeden beoordelen.

35
Q

Experiment

A

Een onderzoeksopzet waarbij factoren worden gemanipuleerd om effect op gedrag vast te stellen

Dit stelt het mogelijk om een oorzaak-gevolg relatie te trekken.

36
Q

Field-experiment

A

Een experiment in een gewone omgeving

Moeilijk om condities consistent te houden zonder dat participanten het merken.

37
Q

Wat suggereert men over omstander apathie?

A

Het is geen apathie, maar een sociaal proces.

Dit omvat verspreiding van verantwoordelijkheid en sociale invloed.

38
Q

Wat zijn de twee mogelijkheden van sociale processen?

A

• Verspreiding van verantwoordelijkheid
• Sociale invloed

39
Q

Quasi-experiment

A

Een onderzoeksopzet waarbij participanten worden toegewezen op basis van niet-manipuleerbare variabelen

Bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, lengte.

40
Q

Mixed-method research

A

Het combineren van meerdere onderzoeksmethoden

Bijvoorbeeld self-report methode aangevuld met een quasi-experiment.

41
Q

Waarom zijn ethische codes belangrijk in psychologisch onderzoek?

A

Om schade te voorkomen

Onderzoek naar gehoorzaamheid aan autoriteit -> elektrische schokken

42
Q

Debriefing

A

Het bekendmaken van het echte doel van het onderzoek aan participanten

Dit wordt vaak gezien als ethisch noodzakelijk.