H5. Leerprocessen Flashcards

1
Q

Waarvoor staan deze afkortingen?
- NP
- NR
- OP
- OR
- VP
- VR

A
  • NP: neutrale prikkel
  • NR: neutrale reactie
  • OP: onvoorwaardelijke prikkel
  • OR: onvoorwaardelijke reactie
  • VP: voorwaardelijke prikkel
  • VR: voorwaardelijke reactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door wie werd klassieke conditionering voor het eerst experimenteel beschreven?

A

Ivan Pavlov

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie was Ivan Pavlov en waardoor is hij bekend?

A
  • Russisch fysioloog
  • nobelprijs geneeskunde
  • onderzoek naar spijsvertering bij honden, voornamelijk sallivering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was het basisexperiment van Pavlov? Geef dit weer in een schema.

A

OP (voedsel) –> OR/VR (salliveren)
| /
| /
| /
NP–> VP (bel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verklaarde Pavlov dat de hond ging salliveren bij het horen van de bel?

A
  • niet ‘weten’ dat er voedsel aankomt
  • geen inzicht, geen denken
  • louter contiguïteit die zorgt voor nieuwe neuronenverbindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… is de voorwaarde voor de conditionering

A

contiguïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is contiguïteit?

A

een rechtstreekse samenhang tussen twee of meer prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is aversieve conditionering?

A

conditioneren d.m.v. het toepassen van onaangename prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is uitdoving of extinctie?

A

het proces waarbij de voorwaardelijke reflex (VR) geleidelijk verdwijnt: dit gebeurt door herhaald aanbieden van VP, zonder dat OP daarop volgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is prikkelgeneralisatie?

A

het proces waarbij prikkels gelijkaardig aan de VP, VR tot gevolg zullen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is experimentele neurose?

A

grillig gedragspatroon dat ontstaat door een lastige taak op het gebied van selectief leren , vooral als er aversieve stimuli worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is contraconditionering?

A

nieuwe associaties leggen tussen 2 onverenigbare emoties
vb. Little Albert: dieren zonder knal brengen om te zorgen dat er een positieve emotie bij het ratje geassocieerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het Mapletoff-experiment?

A

aversie conditionering toepassen om ervoor te zorgen dat kankerpatiënten na chemo geen afkeer krijgt van elk soort eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hogere-orde conditionering?

A

het proces waarbij een conditionering geconditioneerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… in plaats van contiguïteit
Wie toonde dit aan?

A

contingentie = de informatieve waarde van een prikkel
Rescorla & Wagner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat werd er bedoeld met ‘contingentie in plaats van contiguïteit’?

A
  • contiguïteit is niet de enige of absolute voorwaarde
  • ipv de temporele relatie, is de informatieve waarde van een prikkel cruciaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is contingentie cruciaal?

A
  • contingentie = een zinvolle samenhang tussen gedrag en gevolg
  • verrassingskarakter van de VP is hierin belangrijk
  • er wordt een verband geleerd tussen opvallende prikkels en elementen uit de omgeving die er steeds mee gepaard gaan
  • hierbij kan je zeggen dat die elementen een sterke informatieve waarde hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de verschillen tussen VR en OR?

A
  • volgens Pavlov wordt bij klassieke conditionering geen nieuw gedrag aangeleerd
  • maar: blijkt dat VR en OR doorgaans niet exact dezelfde zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Voor welk gedrag is er gedragstherapie?

A
  • slechte gewoontes
  • fobieën
  • verslavingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke slechte gewoontes kunnen behandeld worden door gedragstherapie?

A

vb. externe eters: mensen die bij minste prikkels van eten, in de verleiding vallen –> mogelijk deels te behandelen door exposure
vb. bed dient enkel om te slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe worden fobieën behandeld?

A
  • systematische desensitisatie (relaxatietraining, vreeshiërarchie, in vitro, in vivo)
  • flooding (implosie)
22
Q

Waar worden verslavingen vaak mee behandeld?

A

aversietherapie

23
Q

Wat is operante conditionering?

A
  • S-R-C: stimulus, respons, consequence
  • leren aan de hand van beloning (‘bekrachtiging’) en straf
  • er wordt vrijwillig gedrag gesteld om controle te krijgen over de omgeving
  • leren van complexere gedragingen
24
Q

Wat was het basisexperiment van Edward Lee Thorndike en wat toonde hij hiermee aan?

A

puzzle box
- toonde trial and error leren aan

25
Q

Wat is trial and error leren?

A
  • alles begint met gissen en missen: trial and error
  • het dier stelt toevallig het gewenste gedrag en wordt hierdoor vrijgelaten (effect) => Wet van het effect
26
Q

Wat is Thorndikes Wet van het effect?

A
  • van gedrag waar een positief gevolg op komt, stijgt de kans dat het opnieuw voorkomt
  • van gedrag waar een negatief gevolg op volgt, daalt de kans dat het opnieuw voorkomt
27
Q

Wat toont welk experiment van Tolman aan?

A

de cognitieve kaart:
- het opdoen van kennis in plaats van het leren van een S-R-connectie
- er wordt enkel geleerd wanneer de bekrachtiging vaker wel dan niet volgt na het gestelde gedrag

28
Q

Wat is latent leren?

A

het onbewust vasthouden van informatie zonder versterking of motivatie

29
Q

Wat wordt er bedoeld met preferentiële contingenties?

A

sommige contingenties (= zinvolle samenhang tussen gedrag en gevolg) worden makkelijker aangeleerd dan andere

30
Q

Wat zijn de voordelen van de Skinnerbox ipv de Puzzle Box?

A
  • moet duif niet vangen
  • duif bepaald zelf beloning
  • makkelijker varianties aanbrengen in opstelling
  • minder afleiders
31
Q

Welk soort bekrachtigers zijn er?

A
  • positieve bekrachtiger = iets aangenaams toevoegen
  • negatieve bekrachtiger = iets onaangenaam weglaten
32
Q

een negatieve bekrachtiger is géén …

A

straf

33
Q

Welke soorten straffen zijn er?

A
  • positieve straf = iets onaangenaams toevoegen
  • negatieve straf = iets aangenaams weglaten
34
Q

Wat gebeurt er bij het niet bekrachtigen?

A

uitdoving

35
Q

Wat is prikkelgeneralisatie bij operante conditionering?

A

gedrag uitbreiden naar gelijkaardige situaties om beloning te verkrijgen

36
Q

Wat is prikkeldiscriminatie bij operante conditionering?

A

gedrag niet uitbreiden naar een gelijkaardige situatie omdat je niet verwacht een beloning te krijgen

37
Q

Wat is een discriminatief leerproces? En wat gebeurt hierbij?

A

= reactie afhankelijk van de situatie
onderscheiden van de discriminatieve stimulus S(D)

38
Q

Welke soorten bekrachtingingschema’s kunnen we onderscheiden?

A
  • continue bekrachtiging
  • discontinue bekrachtiging
39
Q

Welke bekrachtigingsschema’s onderscheiden we bij discontinue bekrachtiging?

A
  • vast ratioschema: om de x- aantal juiste gedragingen bekrachtigen
  • variabel ratioschema: geen vast patroon
  • vast intervalschema: max. # bekrachtigingen in bep. tijdspanne of min. tijdsinterval tussen 2 bekrachtigingen
  • variabel intervalschema: geen vast patroon
40
Q

best beginnen met … en overschakelen op … schema

A

continu - discontinu

41
Q

Hoe leer je het best gewenst gedrag aan in 4 stappen?

A
  1. concreet omschrijven van doelgedrag + basislijn van het gedrag bepalen
  2. passende bekrachtiger zoeken
  3. leerprogramma uitvoeren
  4. autonoom maken van het gedrag
42
Q

Hoe omschrijf je het doelgedrag concreet en hoe bepaal je de basislijn van het gedrag?

A

doelgedrag concreet omschrijven:
- niet: ‘braver zijn’ of ‘braaf zijn’
- wel: ‘geen andere kindjes meer pijn doen’
basislijn bepalen:
- dus: waar zitten we nu en waar willen we naartoe?

43
Q

Hoe zoek je een passende bekrachtiger?

A
  • moet door de persoon gewenst zijn
  • moet onmiddellijk gegeven worden
  • er moet een logische samenhang bestaan tussen gedrag en beloning
44
Q

Hoe voer je een leerprogramma uit?

A
  1. mondeling instructie
  2. modeling/ nabootsing
  3. prompting
  4. shaping
  5. chaining
  6. samen uitvoeren
45
Q

Wat is prompting?

A

een zetje in de juiste richting geven

46
Q

Wat is shaping?

A

de lat steeds hoger leggen

47
Q

Wat is chaining?

A

deelgedragingen bekrachtigen en aanleren

48
Q

Hoe maak je gedrag autonoom?

A
  • van continue naar intermittente bekrachtiging
  • zelfbekrachtiging
  • maar, nog beter: extrinsieke motivatie dient intrinsieke motivatie te worden
49
Q

Hoe kan je ongewenst gedrag afleren?

A
  • analyse van het probleem
  • oorzaken en gevolgen onderscheiden
    dus: ervoor zorgen dat de beloning niet meer komt
50
Q

Straffen is niet altijd goed. Wat kan je beter doen?

A
  • time-out
  • alternatief gedrag bekrachtigen
51
Q

Wat zijn enkele richtlijnen indien je toch straft?

A
  • zo snel mogelijk straffen
  • straf liefst ‘gerelateerd’ aan het gestelde gedrag
  • duidelijk maken waarom je straft
  • consequent straffen en belonen
  • volhouden van de straf
  • straf dient afgewisseld te worden met een voldoende aantal bekrachtigers
  • enkel straffen op het gedrag, niet op de persoon
  • ondubbelzinnig
52
Q

Wat is priming?

A

het ophalen van impliciete herinneringen