H5 Flashcards

1
Q

Anatomie

A

Ademen gaat door de neus en door de trilhaartjes worden vuiltjes van de lucht weg gefilterd. Lucht gaat via de stembanden in de luchtpijp (trachea) naar de longen. Om de luchtpijp zit kraakbeen ter versteviging. De structuur in de longen wordt steeds fijner; het begint met de bronchiën, daarna bronchiolen en dan de alveoli (longblaasjes). In de luchtblaasjes vindt gasuitwisseling plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Inademing

A

Bij een inademing zet de ribbenkast zich uit, de spieren trekken zich samen, en beweegt het diafragma naar beneden zodat er ruimte is voor de lucht (actieve fase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitademing

A

een uitademing beweegt de ribbenkast weer naar binnen, de spieren ontspannen en het diafragma gaat omhoog (passieve fase).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie ademhalingssysteem

A

• Gasuitwisseling.
• Zuur-base balans (pH-schaal): O2 en CO2 blijven
in balans.
• Spraak.
• Reuk.
• Creëren van drukgradiënten die nodig zijn om bloed en lymfe te laten circuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aandoeningen geassocieerd met ademhalingsstelsel

A

• Astma.
• Chronische obstructieve longziekte.
• Virale en bacteriële infecties.
• Longontsteking.
• Tuberculose en pleuritis/ pleuritis.
• Longkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chronisch obstructieve longzieke (COPD)

A

een vermijdbare en behandelbare ziekte die wordt gekenmerkt door luchtstroom beperking, welke emfyseem, bronchitis en chronic obstructive airway disease omvat, die onomkeerbaar is. De ziekte is niet te genezen, maar de symptomen kunnen wel onder controle gehouden worden. De luchtstroombeperking is meestal progressief en wordt geassocieerd met een abnormale ontstekingsreactie van de longen op schadelijke deeltjes of gassen, voornamelijk veroorzaakt door sigaretten roken. Het voelt alsof de lucht vastzit in de longen (= airtrapping).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Epidemiologie copd

A

derde hoofdoorzaak van sterfte wereldwijd, met 3,23 miljoen doden in 2019. Meer dan 80% van deze sterfgevallen deed zich voor in landen met een laag of gemiddeld inkomen.

In Nederland zijn er ongeveer 545.900 mensen met COPD, waarvan er 5.600 zijn overleden in 2020. In de ziektelast staat COPD in de top 4, aangezien het aantal ziekenhuis opnames (33.000) en kosten van de gezondheidszorg (753 miljoen euro) erg hoog zijn. COPD zorgt voor een opleving van symptomen, waardoor je opgenomen moet worden in het ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Etiologie

A

Patiënten met COPD hebben meestal chronische bronchitis en emfyseem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Chronische bronchitis

A

bronchiën raken ontstoken en vernauwd en de longen produceren meer slijm, wat de vernauwde buizen verder kan blokkeren. Gasuitwisseling wordt lastiger, waardoor het nog benauwder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Emfyseem

A

fragiele wanden en elastische vezels van de longblaasjes worden vernietigd. Kleine luchtwegen zakken in tijdens de uitademing, waardoor de luchtstroom uit de longen wordt belemmerd (minder zuurstof in bloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Risicofactoren copd

A
  • roken
  • genetica Alpha-1-antitypsin- deficiency
  • chemische blootstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Roken copd

A

(inclusief meeroken): de giftige stoffen in sigarettenrook
absorberen in de bronchiale wanden, en veroorzaken ontstekingen en schade die kunnen leiden tot COPD. Tot 75% van de mensen met COPD roken of hebben gerookt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genetica - Alpha-1-antitypsin deficiency

A

: veroorzaakt COPD bij een klein percentage van de mensen. Degenen met deze tekortkoming hoeven geen roker te zijn om vatbaar te zijn voor deze ziekte.

֍ Last van stigma, aangezien anderen denken dat ze gerookt hebben en de ziekte zichzelf hebben aangedaan, terwijl ze genetisch kwetsbaar zijn voor het gebrek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chemische blootstelling

A

een langdurige blootstelling aan stof (bijv. kolenstof, graan- en meelstof) en chemicaliën (bijv. brandstof) kan COPD-gerelateerde ontsteking in de longen veroorzaken.
֍ Luchtvervuiling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Symptomen COPD

A

• Dyspneu (kortademigheid).
• Piepen/ wheezing.
• Chronische hoest: doordat men van het slijm af wil.
• Sputumproductie/ overmatig slijm.
• Blauwheid van de lippen of vingernagelbedden door zuurstofgebrek.
• Verminderde gasuitwisseling.
• Frequente luchtweginfecties (kan leiden tot ziekenhuisopname): doordat de
longen niet schoon zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Complicaties COPD

A

• Infecties van de luchtwegen, zoals verkoudheid, griep en longontsteking.
• Hartproblemen, waaronder een hartaanval.
• Longkanker.
• Hoge bloeddruk in de longslagaders (pulmonale hypertensie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Pulmonale hypertensie

A

Hoge bloeddruk in longslagaders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Diagnose

A

• Klinisch interview over symptomen, rookgeschiedenis, familiegeschiedenis van longproblemen.
• Meetinstrumenten zoals peak flow meter
- spirometrie
• Röntgenfoto’s van de borstkas kunnen worden gebruikt om problemen in de longen op te sporen die soortgelijke symptomen als COPD kunnen veroorzaken (bijv. longkanker).
• Bloedonderzoek kan andere aandoeningen opsporen die soortgelijke symptomen als COPD kunnen veroorzaken, zoals een laag ijzergehalte (bloedarmoede). Hierdoor kun je andere zaken uitsluiten om zo tot de diagnose van COPD te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Peak flow meter

A

je ademt in een buisje en je adem wordt gemeten en afgezet tegen normaalwaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Spirometrie

A

meet het volume lucht dat je in één seconde kunt uitademen, en de totale hoeveelheid lucht die je uitademt (= longfunctie). De metingen worden vergeleken met normale resultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Copd; progressief

A

Als de tijd vordert zullen COPD symptomen verergeren (=progressief), en zullen de fases oplopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

FEV1 (forced expiratory volume)

A

is die hoeveelheid lucht die iemand uitademt binnen 1 seconde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Stadiëring met gold criteria

A

• Fase 1: erg milde COPD met een FEV1 (longfunctie) rond de 80% of meer vergeleken normaal.
• Fase 2: gemiddelde COPD met een FEV1 tussen de 50 en 80% vergeleken normaal.
• Fase 3: ernstige emfyseem met FEV1 tussen de 30 en 50% vergeleken normaal.
• Fase 4: zeer ernstige COPD met een FEV1 lager dan 30%, of hetzelfde als stadium 3 FEV1 en lage zuurstof gehalte in het bloed.
֍ Mensen hebben extra zuurstof nodig door middel van een gasfles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Behandeling

A

COPD is een onomkeerbare ziekte, waar je niet van kunt genezen. In de behandeling staat centraal om de progressie van de ziekte te vertragen; achteruitgang zo langzaam mogelijk te laten verlopen.

• Stoppen met roken → symptomen, plotselinge verergeringen en infecties verminderen.

• Farmacologische therapie.
֍ Bronchusverwijder (verwijden, niet verwijderen).
֍ Steroïden.
֍ Antibiotica.

• Zuurstof therapie.

• Longrevalidatie, bewegen onder leiding van anderen

• Longtransplantatie: gebeurd niet vaak omdat we weinig longen voorhanden zijn en de operatie erg heftig is.

25
Q

Psychosociale problemen copd

A

De progressieve en onomkeerbare aard, frequente aanvallen en ziekenhuisbezoeken, behandelingslast en effect hiervan op dagelijkse activiteiten kan zorgen voor distress. Er komen veel depressies en angststoornissen voor.

Belangrijk is wel dat bepaalde medicatie kan resulteren in symptomen die lijken op symptomen van een psychologische aandoening. Vaak wordt dit behandeld met medicatie (antidepressiva), de vijf-fase minimale psychologische interventie (MPI) en fysieke rehabilitatie.

26
Q

In de periode van 2014-2020 is een dalende trend te zien op het gebied van roken bij zowel mannen als vrouwen. Mensen zijn ook dagelijks minder gaan roken
en dat is goed tegen allerlei ziektes. Gezondheidsrisico’s van roken:

A

• Beroerte.
• Alzheimer.
• Slechte adem en mondziektes.
• Grauwe, gerimpelde huid.
• Slokdarm- en keelkanker.
• Hart- en vaatziekten.
• Longziekten.
• Maag-, nier-, blaas-, alvleesklier-, lever- en darmkanker.
• Diabetes.
• Baarmoederhalskanker.
• Onvruchtbaarheid.
• Risico’s voor ongeboren kind.
• Trage genezing bij operatie of wond.
• Reuma.
• Aderverkalking.

27
Q

Fletcher curve

A

Mensen vragen zich soms af of het nog wel zin heeft om te stoppen met roken na een langere periode, aangezien er dan al zoveel schade is aangericht. Het heeft zeker zin om te stoppen met roken als je heel lang hebt gerookt. Dit is aan te geven aan de hand van de Fletcher Curve, die het belang van stoppen met roken aangeeft. Over de tijd heen gaat de longfunctie hoe dan ook achteruit met leeftijd, ongeacht je gerookt hebt of niet. Wanneer iemand rookt vindt het meeste verval plaats. Wanneer iemand stopt met roken gaat de longfunctie minder snel achteruit.

28
Q

Astma

A

een chronische longziekte met ontstekingen en vernauwingen van de luchtwegen waardoor de ademhaling wordt bemoeilijkt. Tijdens een astma-aanval zijn de luchtwegen vernauwd en gevuld met slijm.

29
Q

Epidemiologie

A

• In 2021 was de prevalentie van astma 517.000.
• In 2021 kregen 52.600 personen een diagnose.
• Zorgkosten: 444 miljoen euro (2019).
• In 2020 stierven 145 personen aan astma (53 mannen en 92 vrouwen).
֍ Vooral personen met een hogere leeftijd sterven als gevolg van astma.

30
Q

Astma aanvallen

A

Astma symptomen variëren van persoon tot persoon. Een persoon kan regelmatige of onregelmatige astma aanvallen hebben; iemand kan de symptomen altijd of alleen op een bepaald moment ervaren. Een astma-aanval duurt minuten tot dagen, waarbij de hoeveelheid lucht die door de luchtwegen kan verminderd is, doordat de spieren rond de luchtwegen strakker worden en de bekleding van de luchtwegen ontsteken. Dit kan komen door triggers, infecties, allergenen, seizoensveranderingen. De periode tussen een aanval kan dagen of jaren zijn. Bij sommigen komen astma tekenen en symptomen alleen naar boven in bepaalde situaties:
Inspanningsastma
Beroepsastma
Allergie-geïnduceerde astma

31
Q

Inspanningsastma

A

wat kan verergeren als de lucht koud en droog is.

32
Q

Beroepsastma

A

getriggerd door irritante stoffen op de werkplaats zoals chemische dampen, gassen of stof.

33
Q

Allergie geïnduceerde astma

A

astma, getriggerd door stoffen die in de lucht hangen, zoals pollen, schimmelsporen, afval van kakkerlakken, huiddeeltjes en gedroogd speeksel afgegeven door huisdieren.

34
Q

Symptomen astma

A

• Piepende ademhaling (wheezing).
• Dyspneu (kortademigheid).
• Strak voelen van de borstkas.
• Hoesten.
• Kortademigheid.
• Moeite met slapen door kortademigheid, hoesten of hijgen

35
Q

3 clusters van astma

A

• Cluster met slecht gereguleerd astma.
• Cluster met goed gereguleerde astma.
• Cluster met gemiddeld gereguleerde astma.

Mensen die hun astma slecht onder controle hadden, hadden meer fysieke symptomen, hadden vaker catastrofaal denken en meer activiteit vermijdend gedrag en gedachten

36
Q

Risicofactoren astma

A

• Het hebben van een bloedverwant met astma.
• Het hebben van een andere allergische aandoening, zoals allergische rhinitis
(hooikoorts).
• Overgewicht (moeilijker symptomen te controleren).
• Roken of blootstelling aan passief roken.
• Blootstelling aan uitlaatgassen of andere soorten vervuiling.
• Blootstelling aan beroepsmatige triggers, zoals chemicaliën die in de landbouw
of bij de kapper worden gebruikt.

37
Q

Allergenen kunnen tekenen en symptomen van astma triggeren. Astma triggers verschillen per persoon en kunnen zijn:

A

• Substanties die in de lucht hangen (bijv. pollen, huisstofmijt, schimmel sporen).
• Luchtwegontstekingen (bijv. verkoudheid).
• Fysieke activiteit (inspannings-geïnduceerde astma).
• Koude lucht.
• Luchtvervuiling en irriterende stoffen (bijv. rook).
• Bepaalde medicatie, zoals bètablokkers, aspirines, ibuprofen (Advil) en
naproxen (Aleve).
• Sterke emoties en stress.
• Sulfieten en conserveermiddelen die toegevoegd zijn aan bepaald eten (bijv.
gedroogd fruit) en dranken (zoals wijn).

38
Q

Spirometrie

A

om de vernauwing van de bronchiën te schatten door na te gaan
hoeveel lucht men kan uitademen na een diepe ademhaling en hoe snel men kan uitademen.

39
Q

Piekstroom

A

Om te meten hoe hard iemand kan uitademen

40
Q

Medicijnen

A

֍ Brochodilatatoren: ontspannen de spieren rond de luchtwegen. Dit kan
helpen bij hoesten en kortademigheid. Het maakt het ademen
gemakkelijker.
֍ Corticosteroïden: verminderen de ontsteking van de luchtwegen en
helpen verergeringen te voorkomen.
֍ Langdurig gebruik: gewichtstoename, diabetes, osteoporose, cataract
(vertroebeling van de ooglens), en een verhoogd risico op infecties.
֍ Antibiotica.

41
Q

Verandering in levensstijl

A

֍ Vermijd rook, luchtvervuiling, astmatriggers.
֍ Lichaamsbeweging.
֍ Gezond eten.

42
Q

Atopie

A

Neiging van het lichaam om te overreageren, risico voor astma

43
Q

Cystische fibrose

A

een erfelijke aandoening (autosomaal recessief) die ernstige schade veroorzaakt aan de longen, het spijsverteringsstelsel en andere organen in het lichaam. CF tast de cellen aan die slijm, zweet en spijsverteringssappen produceren. Door een defect gen worden slijmafscheidingen kleverig en dik. Slijm verstopt buizen, kanalen en gangen, vooral in de longen en alvleesklier.
• Beperkt de afvoer van stof en bacteriën.
• Beperkt het transport van voedingsstoffen.
• Vatbaar voor infecties.

44
Q

Overdraging van taaislijmziekte

A

Er kunnen allerlei dragers zijn in de samenleving, deze kunnen het doorgeven. Beide ouders moeten drager zijn van het gen om een kind te krijgen met CF (met een kans van 1 op 4). Het kind heeft een kans van 50% om drager te worden wanneer beide ouders drager zijn.

45
Q

Epidemiologie taaislijmziekte

A

• Meer dan een half miljoen mensen in Nederland dragen het CF-gen (1 op 30).
• Jaarlijks worden ongeveer 25 baby’s met CF geboren.
• Gemiddelde levensverwachting van een persoon met CF is 47-50 jaar.
• In 2019 zijn er 109 personen in de leeftijdscategorie 50+
• Momenteel zijn ongeveer 1500 personen gediagnosticeerd met CF, waarvan 650 kinderen.

46
Q

Symptomen taaislijmziekte

A

Het slijm verstopt de buisjes die de lucht in en uit je lichaam leiden. Dit kan zorgen voor:
• Aanhoudende hoest.
• Piepende ademhaling.
• Kortademigheid.
• Niet kunnen sporten.
• Herhaaldelijke longinfecties.
• Ontstoken nasale doorgangen of een verstopte neus.

47
Q

Het dikke slijm kan ook de buizen blokkeren die verteringsenzymen van de alvleesklier naar de dunne darm verplaatsen. Zonder deze spijsverteringsenzymen kan het lichaam de voedingsstoffen uit het voedsel niet volledig opnemen. Het resultaat is vaak

A

• Vies ruikende, vettige ontlasting.
• Slechte gewichtstoename en groei.
• Darmverstopping, vooral bij pasgeborenen.
• Ernstige constipatie.

48
Q

Vruchtbaarheid en taaislijm ziekte

A

Bijna alle mannen zijn onvruchtbaar, omdat de buis die de testikels en de prostaatklier (vas deferens) verstopt is met slijm of helemaal ontbreekt. Hoewel vrouwen minder vruchtbaar zijn dan andere vrouwen, is het voor hen mogelijk om zwanger te worden en succesvolle zwangerschappen te hebben.

49
Q

Diagnose

A

Voor 2011 werd er bij kleine kinderen een zweettest gedaan. Er worden twee gaasjes op de arm gedaan, een droge en een met pilocarpine (hiervan ga je zweten). Er wordt een elektrode geplaatst en iemand begint te zweten, dit wordt opgevangen en het natriumgehalte wordt gemeten. Kinderen met CF hebben een veel hoger natriumgehalte.

• Hielprik: Sinds 2011 vindt er een hielprik bij baby’s plaats. Dit gebeurt altijd, maar sinds mei 2011 is hier de CF test aan toegevoegd.
• DNA test.
• Onderzoek van chloride kanalen bijv. een biopt van neus of rectum.

50
Q

Behandeling

A

Behandeling van taaislijmziekte is gefocust op de stabiliteit en (als het kan) verbetering of voeding en longfunctie, omdat het ongeneesbaar is. Men gebruikt voedingssupplementen en medicatie:
• Antibiotica om te behandelen en voorkomen van longontstekingen
• Anti-inflammatoire medicatie om de zwelling/ontstekingen in de luchtwegen te
verminderen.
• Slijmverdunning door medicatie zodat je slijm ophoest, wat longfunctie kan
verbeteren.
• Inhaleermedicatie (bronchodilatoren) helpen bij het openhouden van je
luchtwegen door het ontspannen van de spieren rondom je bronchiale buizen.
• Orale alvleesklier enzymen helpen het verteringskanaal om voedingsstoffen op
te nemen.

Ook is een transplantatie vaak nodig omdat het littekenweefsel cumulatief is.

51
Q

Compliance

A

de mate waarin het gedrag van de patiënt overeenkomt met degene die het voorschrijft. Dus de mate waarin de patiënt het advies opvolgt.

52
Q

Adherence

A

de mate waarin het gedrag van de patiënt overeenkomt met degene die het voorschrijft, maar ze zijn het samen overeengekomen.

53
Q

Niet intentioneel

A

wanneer de patiënt niet zijn medicijnen kan nemen zoals ze dat willen door factoren buiten hun controle.

54
Q

Intentioneel

A

wanneer de patiënt ervoor kiest niet de medicijnen te nemen of ze te nemen op een andere manier dan voorgeschreven.

55
Q

Persistentie

A

de duur van continu medicatiegebruik.

56
Q

Concortdantie

A

beschrijving van de relatie tussen de arts en patiënt.

57
Q

Medicijn gebruik copd

A

Uit onderzoek bleek dat mensen met COPD te weinig medicatie, teveel medicatie gebruiken of medicatie op een verkeerde manier gebruiken. Vervolgens werd er gekeken hoe mensen medicatie gebruiken (inhalator), en maar 1 op de 10 volgde de stappen op een goede manier.

58
Q

Redenen voor het niet goed volgen van je behandeling

A

• Ik was met zoveel dingen bezig, dus ik vergat het.
• Ik voelde me goed, dus ik vergat het.
• Ik voelde me goed, dus besluit te stoppen met de
medicatie.
• Niet genoeg informatie.
• Bang voor lange termijn effecten.
• Bang voor afhankelijkheid