H3 Flashcards

1
Q

Dsm 5 SS&RD

A

Somatische symptomen en de daarbij horende gerelateerde stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Somatische klachten

A

Klachten die langer aanhouden dan een aantal weken, maar niet volledig medisch verklaard kunnen worden. Psychologische en gedragsmatige factoren kunnen een rol spelen, hierdoor is de scheidingslijn tussen medische en psychologische symptomen onduidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vb van somatische klachten;

A

Pijn (rug, gewrichten, gezicht, hoofdpijn, maag, borst) Spierspanning.
Vermoeidheid.
Duizeligheid.
Verhoogde gevoeligheid voor visuele of auditieve prikkels.
Maag- of spijsverteringsklachten.
Moeilijke ademhaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In nl werden somatische klachten vroeger SOLK genoemd;

A

Somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De medische term is zoveel mogelijk uit de SOLK gehaald, dus we spreken nu van;

A

ALK, aanhoudende lichamelijke klachten.

Voordat je naar een psycholoog komt, moet je eerst naar een arts zijn geweest die geen medische diagnose kan geven. Er wordt dan gekeken of er geen sprake is van een medische conditie, middelengebruik of simulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Simulatie

A

Doen alsof je lichamelijke klachten hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onderstaande stoornissen hebben allemaal somatische symptomen die wel of niet verklaard kunnen worden en gepaard gaan met emotionele problemen:

A
  • somatisch symptoom stoornis
  • ziekte angst stoornis
  • conversiestoornis
  • nagebootste stoornis
  • andere specifieke somatische symptomen en gerelateerde stoornissen
  • ongespecificeerde somatische symptomen en gerelateerde stoornis
    • Psychologische factoren die effect hebben op andere medische condities.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Somatisch symptoom stoornis

A

overmatig last en bang voor lichamelijke klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ziekte angst stoornis

A

bang zijn om ziek te worden of om een ziekte terug te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conversiestoornis

A

(functionele paralyse; blindheid): door een duidelijke psychologische aandoening, uitval krijgen in lichaamsdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nagebootste stoornis

A

doen alsof je lichamelijke ziekte hebt; zoals vrijwillig in een rolstoel zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

• Psychologische factoren die effect hebben op andere medische condities.

A

֍ Depressie: vermoeidheid, slaap verstoring.
֍ Paniekstoornis: hartkloppingen; duizeligheid.
֍ Anorexia nervosa: lichaamsgewicht; amenorrhoea.
֍ Sociale angst stoornis: blozen en zweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Grenzen DSM-5

A

Belangrijk om te onthouden is dat er de grenzen in DSM classificaties nooit absoluut zijn. Ze zijn altijd wazig, maar wel richtinggevend. Er zijn veel stoornissen die niet in de categorie SS&RD passen, maar wel gepaard kunnen gaan met somatische klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Somatische symptomen kunnen ook psychologische/ emotionele problemen veroorzaken:

A

• Moeite om verminderde fysieke mogelijkheden te accepteren; depressie
• Angst of verdriet over (herhaling van) ziekte
• Posttraumatische stress (bijv. na pijnlijke procedures): Wanneer een persoon
PTSS heeft, kan een lichamelijke reactie opgeroepen worden door een flashback of een bepaalde omgeving. Het lichaam takelt af door veel stress en hoge standaarden.
• Verminderd gevoel van eigenwaarde, veranderingen in relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Somatische symptomen kunnen ook psychologische/ emotionele problemen veroorzaken:

Voorbeelden

A

• Aanhoudende rugpijn: somatisch symptoom stoornis
• Diverse somatische symptomen (vermoeidheid, pijnen, lichtgevoeligheid):
persoonlijkheidsstoornis
• Depressie na aanhoudende hoofdpijn bij een voormalig atleet: depressieve
stoornis
• Obsessief compulsief gedrag bij een terminaal zieke kankerpatiënt: OCD.
• Tinnitus/ vermoeidheid/ maagpijn: autisme spectrum disorder.
• Angst voor kanker (herhaling): ziekte angststoornis
• Angst voor medische procedures: specifieke fobie.
• Angst om zich gedissocieerd te voelen na de bevalling: paniekstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klassiek SS&RD probleem

A

Somatische symptomen zijn geen apart onderdeel van lichaam of geest, maar juist een combinatie van persoonlijkheid, cognities, gedrag en emoties. De patiënt presenteert somatische symptomen aan de huisarts, maar deze verondersteld dat er psychologische problemen zijn. Hierdoor voelt de patiënt zich beschuldigt van mentaal ziek zijn, en voelt zich niet serieus genomen door de arts: “De arts denkt dat ik gek ben”. Voordat mensen bij een psycholoog komen, zijn ze al langs veel specialisten gegaan en doordat ze het gevoel hebben een “mentale case” te zijn, zijn ze minder gemotiveerd bij de behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Specifieke EB-Behandeling voor SS&RD’s

A

• Somatische symptoom stoornis: Consequenties model.
• Ziekte angst stoornis: Cognitieve herstructurering en/ of exposure in combinatie
met response-preventie.
• Andere specifieke behandeling protocollen bestaan (met wat bewijs) voor: Burn-
out en chronisch vermoeidheidssyndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cognitieve gedragstherapie (cgt)

A

de empirisch best ondersteunde psychologische interventie in de geestelijke gezondheidszorg, met grote effecten voor angst en depressie. Het komt ook voor in de behandeling van somatische problemen. Deze vooraanstaande positie komt vooral door:
• Er is veel meer onderzoek naar gedaan dan naar andere therapieën.
• In directe vergelijkingen met andere therapievormen heeft CGT voordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Oorsprong van cgt

A

Leertheorie; wat hebben mensen geleerd en hoe uit zich dit in bepaalde klachten.

-Verder zit het ook vermengd in cognitieve therapie, die stelt dat automatische gedachtes invloed hebben op wie je bent en hoe je je gedraagt.

  • klassieke conditionering; associaties
  • operante conditionering; door beloning of straf een gedraging vaker/minder vaak uitvoeren
  • cognitieve therapie; automatische gedachten, assumpties, regels en
    overtuigingen vormen persoonlijkheid en copingmechanismen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Voorbeeld cgt en klassieke conditionering

A

Mensen met aanhoudende rugpijn zijn gewend om pijn te voelen gedurende een activiteit (= geconditioneerde stimulus), wanneer ze maar een beetje pijn voelen gaan ze denken dat hun pijn alleen maar erger wordt (= ongeconditioneerde stimulus), waardoor ze angstig zijn om nog deel te nemen aan een activiteit (= geconditioneerde respons). Een leerproces bij aanhoudende pijn kan zijn dat mensen een beetje pijn voelen en meteen het ergste ervan in zien.

Als reactie daarop kun je allerlei activiteiten uit de weg gaan, omdat dit volgens de gedachte zorgt dat het doemscenario uit de weg wordt gegaan. Wanneer je dit vaak genoeg dit, wordt je sociaal geïsoleerd, waardoor de angst voor de pijn blijft aanhouden. Wanneer je mensen lang in een huis zet zonder sociale contacten, worden de klachten juist erger, zoals door sensitisatie. Je lichaam en stemming gaan achteruit, verder ga je ook slechter slapen, waardoor je ook nog meer pijntjes krijgt. Mensen komen hierdoor in een vicieuze cirkel, door alle extreme gedachtes over de pijn. Oorspronkelijk had het een medische oorzaak, maar door de psychologische gedachten blijft de oorzaak aanhouden.

21
Q

Sensitisatie

A

mensen worden steeds gevoeliger voor pijn sensaties

22
Q

Karakteristieken cgt; gestructureerd op een volgende fase

A

Er is een duidelijke tijdsstructuur met een start-, middel- en eindfase die duidelijk te onderscheiden zijn.

23
Q

Karakteristieken cgt; gestructureerd in verschillende onderwerpen en subjecten

A

van tevoren is er een agenda met thema’s die tijdens de gehele behandeling behandeld worden en voor iedere behandeling worden de onderwerpen die tijdens een sessie aan bod komen bepaald.

24
Q

Karakteristieken cgt; gestructureerd in gelijktijdige lagen

A

֍ Toepassing van effectieve therapeutische interventies (niveau van therapeutische aangrijpingspunt: wat moet de patiënt veranderen).
֍ Ondertussen ‘in contact’ blijven met de patiënt (niveau van
therapeutische context).
֍ Meenemen in welk systeem de patiënt deel neemt (niveau van
therapeutisch systeem). Wellicht moeten zaken in het systeem ook
veranderen.

25
Q

Karakteristieken cgt; wetenschappelijke attitude en onderzoeksgericht

A

De therapie is empirisch
ondersteund.

26
Q

Karakteristieken cgt; doe therapie, meer dan praat therapie

A

Het gaat om het identificeren van de
zaken die misgaan en dan wordt de patiënt geleerd hoe hij het anders moet doen. Dit anders doen moet leiden tot de verandering waar de behandeling naar streeft.

Therapie is tijds gelimiteerd; 10-25 sessies

27
Q

Karakteristieken cgt; directieve stijl therapeut

A

De therapeut is meer een actieve coach dan
een reflectieve luisteraar. Hij voorziet de patiënt van suggesties, advies en
initieert therapeutische oefeningen tijdens en buiten de therapie.

28
Q

Karakteristieken cgt; Sterk symptoom geöriënteerd

A

Patiënten komen met symptomen en klachten. Symptoomvermindering is het ultieme doel en het kompas van de behandeling.
֍ Door de impact van de symptomen direct te verminderen (meer of minder). Blootstelling/ exposure: confronteren van OCD patiënten met
objecten die ze eng vinden (5 minuten)
֍ Door te richten op onderhouden van mechanismes, meningen en
attitudes Dit kan door het identificeren (en uitdagen) van automatische gedachten.
Maar: uiteindelijk is symptoomreductie altijd het bewijs, of je nou rechtstreeks of via een omweg aan een symptoom werkt maakt niet uit, als je maar aan het symptoom hebt gewerkt.

29
Q

Concequences model

A

specifiek ontwikkeld voor de behandeling van SS&RD’s. Het is een gepersonaliseerd model van klachten, en waar kan iets aan gedaan worden. In het gevolgen model weten we meestal niet de oorsprong van de klachten. Voor de behandeling is dit niet interessant, maar juist hetgeen wat het instant houdt.
• We weten dat je symptomen hebt.
• We weten niet wat deze symptomen veroorzaakt en dat hoeven we niet te
weten.
• Maar we weten de consequenties van deze symptomen.
• Deze schade is ons hoofddoel voor de behandeling.
• (En mogelijk dit verminderen is ook goed voor de primaire fysieke klachten).

Het doel is om de condities voor herstel te optimaliseren en het dagelijks functioneren te verbeteren.

30
Q

Diagnose

A

• Welke somatische symptomen zijn aanwezig? Zorg dat de mogelijke somatische oorzaken goed zijn nagekeken, maar wanneer er geen somatische oorzaken gevonden worden, betekent het niet automatisch dat het een mentaal probleem is.
• Welke ideeën heeft de cliënt over zijn klacht?
• Assessment van de consequenties van somatische symptomen
֍ Cognitieve en emotionele gevolgen. ֍ Gedragsmatige gevolgen.
֍ Lichamelijke gevolgen.
֍ Sociale gevolgen.

31
Q

Al met al, is het doel om te begrijpen hoe de zaken van diagnose met elkaar samenhangen; vb

A

Ik moet rust nemen, hierdoor ga ik activiteiten vermijden, waardoor ik ook minder actief wordt. Hierdoor verlies ik sociale contacten en dit zorgt voor de somberheid.

32
Q

Wat doe je als psycholoog?

A

Als psycholoog kun je niet direct de pijn weghalen, maar wel de gedachtes beïnvloeden die de pijn in stand kunnen houden. De gedachtes kunnen wel gecorrigeerd worden en uitgedaagd worden, waardoor de ongeconditioneerde respons aangepakt kan worden. Op gedragsmatig niveau kun je vermijding gaan doorbreken; communicatie versterken en graded activity toepassen

33
Q

Graded activity

A

Graded activity zorgt ervoor dat mensen met pijn en vermoeidheid langzaam hun conditie gaan opbouwen. Doordat mensen door hun pijn en/ of vermoeidheid lang niks doen, krijgen ze een schuldgevoel en wanneer de pijn even minder is gaan ze heel veel doen, waardoor het lichaam oververmoeid wordt. er worden afspraken gemaakt met de cliënt over hoelang ze dingen mogen doen. Het lichaam krijgt de kans om te wennen aan de nieuwe activatie, waardoor het lichaam ook meer rust krijgt en de conditie omhoog gaat.

34
Q

Na het vaststellen van consequenties

A

• Behandeldoelen vaststellen: Welke gedragsmatige en emotionele effecten moeten bereikt worden.

• Kies eerste consequentie voor de interventie.

• Analyseer de consequentie verder (begrijpen we waarom de problemen worden
veroorzaakt en in stand worden gehouden?)
- Cognitieve en gedragsanalyse
- Hypothese, om dan te testen in interventies.

• Selecteer en pas interventies toe om deze aanhoudende factoren te
veranderen: bij voorkeur EB interventies.

• Evalueren van resultaten.

35
Q

Cognitieve en gedragsanalyse

A

Cognitieve analyse; betekenisanalyseAoM: welke interpretaties geeft de patiënt
aan de lichamelijke klachten

Gedragsanalyse;
functieanalyse AoF: wat voor functies hebben problematisch gedrag voor de patiënt waardoor ze in stand worden gehouden

36
Q

Specialisten in de praktijk

A

De huisarts dient als een poortwachter voor de andere gezondheidszorg. Hij/ zij vertelt je waar je naartoe moet in vergelijking met je klachten.
• Huisarts en praktijk ondersteuner: eerste lijnszorg.
• Ambulante zorg en op afspraak: tweede lijnszorg
• Interne zorg in een kliniek: derde lijnszorg.
• Ziekenhuizen afdelingen voor lichamelijke afdelingen, maar er werken hier ook alsnog psychologen voor bijv. psychologische klachten op de medische behandeling.
• Ziekenhuizen hebben ook een psychiatrische afdeling voor klachten een medische aandoening.
• Revalidatie: een multidisciplinair team helpt met het revalideren van een langdurige klacht of basis van lichaam en geest

37
Q

Ziekteangststoornis (hypochondrie)

A

is de angst om een serieuze somatische ziekte te krijgen, zonder enige medische onderbouwing, ondanks goede medische check. Mensen met een ziekteangst stoornis hebben een overtuiging dat ze ziek zijn en dat er in de toekomst iets ergs gaat gebeuren. Kan voorkomen bij zowel gezonde mensen als mensen die al ziektes hebben gehad. Deze personen blijven angstig voor bijv. de terugkeer van de ziekte. Komt ook vaak voor bij mensen met hartaandoeningen, omdat ze bang zijn dat de ziekte terug komt. Behandeling is gebaseerd op principes van CGT voor angststoornissen: cognitieve herstructurering; blootstelling; responsieve preventie.
• De kans op ziekte wordt overschat
• Vermijding: alles doen om er niet aan te denken
• Enige vorm van controle uitoefenen op de situatie: zorgen maken, piekeren,
symptomen opzoeken voor geruststelling (werk tegenovergesteld) en veel opzoeken.

38
Q

Cgt bij ziekteangst stoornis

A

De interpretatie van de situatie beïnvloedt hoe jij je voelt. De situatie roept automatische gedachten op die zorgen voor een emotionele en/ of gedragsmatige reactie. In therapie ga je controleren of deze automatische gedachtes wel kloppen. Deze gedachtes zijn zo aangeleerd door gebeurtenissen van vroeger; hierdoor ga je het gevaar overschatten.

39
Q

Exposure therapie

A

zorgt voor habituatie van gedrag. Naarmate men meer met de situatie geconfronteerd wordt, zorgt het voor minder angst. De respons dooft niet direct uit, maar je leert dat de gevreesde ramp niet uitkomt. Je leert de persoon dat ze niet bang hoeven te zien voor de situatie.

Bij exposure therapie wordt een lijst gemaakt van angstige
situaties en de voorspellingen hierop. Deze worden beoordeeld op basis van geloofwaardigheid. Blijf in de situatie, focus op de uitkomst. Wanneer de ramp niet uitkomt kunnen mensen hun angst gaan evalueren. Dit corrigeert negatieve automatische gedachten

40
Q

Piekeren

A

kan zowel functioneel als disfunctioneel zijn. Wanneer piekeren disfunctioneel wordt, heb je gedachtes/ overtuigingen over het piekeren die negatief zijn (metacognities). Door deze gedachtes kun je juist meer gaan piekeren in plaats van controle hebben over een angstige situatie.

41
Q

Positieve gedachtes over piekeren

A
  • piekeren helpt me om dingen op orde te krijgen
  • piekeren helpt me om goed te copen
  • ik moet me zorgen maken om goed te kunnen werken
  • piekeren helpt me om problemen op te lossen
  • piekeren helpt me om problemen in de toekomst te vermijden
42
Q

Negatieve gedachtes over piekeren

A
  • Mijn piekergedachtes blijven aanhouden, hoe ik ze ook probeer te stoppen
  • als ik me zorgen begin te maken, kan ik niet stoppen
  • ik kan mezelf ziek maken door me zorgen te maken
  • piekeren kan me gek maken
  • piekeren is gevaarlijk voor mij
43
Q

Dwangmatig gedrag bij ziekte angststoornis

A

Mensen met een ziekteangststoornis kunnen dwangmatig gedrag vertonen door het constant onderzoeken, checken en medisch testen van hun lichaam. Op korte termijn kan dit voor opluchting zorgen, maar voor lange termijn blijven de klachten bestaan en raken mensen er verslaafd aan.

44
Q

Casus joanne; lezen

A

Joanne is een 38-jarige vrouw die psychotherapie zoek. omdat ze last heeft van paniekaanvallen. Ze woont samen met haar man en twee kinderen (3 en 5 jaar oud). Joanne werkt in de verkoop en geniet van haar werk. Ze is erg vriendelijk, extravert en zorgzaam. Joanne gaat graag met haar gezin wandelen in het bos en ze fotografeert graag.
Toen Joanne 22 was, werden er kwaadaardige cellen in haar baarmoeder gevonden en moest ze een procedure ondergaan om deze cellen te laten verwijderen. Ze herinnert zich dat ze zich angstig voelde tijdens de procedure, maar ze herstelde goed. Joanne’s huidige paniekaanvallen begonnen vorig jaar, toen een vreemd uitziende plek op de huid van haar arm ontstond. Haar huisarts zei aanvankelijk dat ze zich geen zorgen moest maken en stuurde haar naar huis. Toen de plek enkele weken later twee keer zo groot werd, werd Joanne ongerust en nam ze opnieuw contact op met de huisarts. Deze keer besloot haar huisarts de vlek te verwijderen en uit analyse bleek dat de cellen kwaadaardige melanoomeigenschappen hadden, maar dat Joanne geen huidkanker had.
Sinds de vlek is verwijderd, heeft Joanne verschillende paniekaanvallen per week en maakt ze zich de meeste dagen zorgen. Vanwege haar angst werkt Joanne nu minder en brengt ze meerdere uren per dag door op het internet om meer te weten te komen over kanker en kwaadaardige cellen. Ze heeft ook de gewoonte ontwikkeld om meerdere keren per dag haar huid en borsten te controleren. Als ze een knobbeltje voelt of een verkleuring van de huid ziet, krijgt ze een black-out en kan ze niet helder denken tot haar man haar gerustgesteld heeft dat ze waarschijnlijk geen kanker heeft. Als de angst hevig is, zoekt ze ook geruststelling bij haar huisarts.
Door de klachten heeft Joanne geen belangstelling meer voor de dingen die ze normaal graag doet en brengt ze het grootste deel van haar vrije tijd door met surfen op internet, het controleren van haar huid en borsten en het zich indenken dat ze ziek zal worden en aan kanker zal sterven. Joanne maakt zich ook zorgen dat haar voortdurende gepieker en controle een teken is dat ze haar verstand aan het verliezen is.

45
Q

Bevindingen casus joanne

A

• Belangrijkste angstige gedachten: het krijgen van kanker
• Coping met angst: geruststelling vragen bij man en huisarts
• Dwangmatig gedrag: constant het internet en lichaam checken.
• Metacognities over piekeren: zorgen maken over dat piekeren en constant
checken een signaal is van “losing her mind”.
• Exposure: kijken naar huid en lichaam zonder te voelen/ controleren.

46
Q

Afwijkingen in het lichaam

A

Wanneer er iets afwijkend is aan het lichaam, dan moet er volgens een persoon met ziekteangst iets mis zijn, maar elk lichaam heeft wel iets. Dit hoeft niet direct een grote oorzaak voor ziekte te zijn. Mensen met angststoornis geven te snel een betekenis aan deze klachten. Wanneer de angst er is, dan zien ze de ramp heel duidelijk, waardoor mensen gaan vermijding, dwangmatige gedragingen. Het nadeel van het checken, hoe meer je checkt, hoe meer je vindt.

47
Q

Gedachtes uitdagen

A

• Is het waar? Wat is het bewijs voor en het bewijs tegen?
• Is er een andere manier om naar deze situatie te kijken?
Kunnen we het ‘bewijs voor’ anders interpreteren?
• Wat zou je zeggen tegen een vriend die zich in dezelfde
situatie bevindt?
• Wat zijn de voor- en nadelen van deze gedachte? Hoe
functioneel is deze gedachte voor mij?
Formuleer een alternatieve, helpende gedachte door het échte risico te berekenen en emotioneel redeneren aanpassen.

48
Q

Piekeren en dwangmatig gedrag aanpassen

A

Daag deze overtuigingen uit en test ze met behulp van gedragsexperimenten, zoals exposure. Schrijf op hoe overtuigd je bent van de overtuiging