H4 Flashcards

1
Q

Competenties voor psychologen in medische setting

A
  • beoordeling
  • belangenbehartiging
  • onderwijs
  • professionaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beoordeling

A

psychologische metingen specifiek voor medische condities. Je moet rekening houden met lichamelijke ziekten. Psychische en lichamelijke klachten kunnen overlappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belangenbehartiging

A

effectief opkomen voor de behoefte van de patiënt en psychologische diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderwijs

A

trainen van medische professionals in het begrijpen van hun patiënten. Het geven van trainingen; medische professionals trainen in slechtnieuwsgesprekken of het omgaan met agressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Professionaliteit

A

doorgaan met onderwijs zodat kennis en vaardigheden gerelateerd aan de medische setting worden verbreedt. Je moet up to date blijven; je moet de behandelingen weten op psychisch gebied, maar ook van de meest voorkomende medische behandelingen.
֍ Als je veel kankerpatiënten hebt is het van belang om te weten dat dit vaak behandeld wordt met chemo, maar de laatste tijd ook veel met immunotherapie. Als professional moet je weten wat deze behandelingen inhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beoordeling; aanbevolen interview inhoud

A

De dingen die je in kaart brengt tijdens de eerste gesprekken:
• Attitude tegenover psychologische doorverwijzing en medische conditie: Je wil
achterhalen of een patiënt weet wat je kan bieden en wat een psycholoog
inhoudt.
• Details van het probleem (hoe beïnvloedt het iemands leven).
• Wat maakt de symptomen beter/ slechter
• Mate van beperking in dagelijks leven; sociaal, beroepsmatig, vrije tijd en
familiaal.
• Perceptie van de ziekte wat betreft begin, oorzaak, verloop van symptomen, nut
van behandeling etc.
• Social support system.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beoordeling; Aan het eind van de assessment procedure moet je informatie hebben over

A

doorverwijs vraag, medische en psychosociale geschiedenis, oorzaak van het probleem, omgevingsfactoren, hulpbronnen waartoe de patiënt toegang heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Veelvoorkomende verwijzings kwestiess

A

Een psycholoog kan helpen om:
• Maximaliseren van de medische behandeluitkomst
• Verbeteren van therapietrouwheid
• Verminderen van stress/ invloed op dagelijks leven
• Beter met de pijn van ziekte/ behandeling omgaan
• Verminderen van de afhankelijkheid van bepaalde medicijnen
• Vaststellen of bepaalde factoren de conditie verergeren

Een arts en psycholoog moeten dit heel duidelijk maken aan patiënten om woede en defensiviteit te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Praktische beroepsvraagstukken

A

Omvang van diensten
Marketing van problemen
Communicatie
Toekomstig onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omvang van diensten

A

• Beoordeling.
• Psycho-educatie.
• Interventies (bijv. gedragsbehandeling).
• Begeleiden/ faciliteren van groepstherapie.
• Overleg met medisch personeel (bijv. over therapietrouw of stressreacties van
patiënten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Marketing van problemen

A

• Communiceer je vaardigheden richting patiënten, zorgverleners en zorgorganisaties.
• Marketing:
֍ Relaties met medisch personeel zijn belangrijk.
֍ Probeer deel te nemen aan multidisciplinaire teams.
֍ Ga naar medische congressen en/of lees literatuur.
֍ Behoeften analyseren, doelgroep selecteren, strategie en plan
ontwikkelen en uitvoeren, evalueren.
• Een psycholoog heeft nodig: Een grondig begrip van de aard van de medische
aandoening, medische procedures en medische invloeden op psychosociale
gedragsdomeinen.
• Een arts moet:
֍ Bekend zijn met de rol van de psycholoog.
֍ Relevante nauwkeurige verwijzingen maken naar de psycholoog. ֍ Een patiënt voorbereiden op een psychologisch consult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Communicatie

A

• Je werkt veel samen met andere disciplines, waarin iedereen zijn eigen achtergrond en taalgebruik heeft. Probeer dus helder taalgebruik te gebruiken. ֍ Verslagenmoetensnelennauwkeurigzijn,vrijvanpsychologischjargon,
een antwoord geven op de verwijzingsvraag en een aanbeveling voor
behandeling bevatten.
• Zorg dat je op de hoogte bent van veelvoorkomende medische procedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Toekomstig onderzoek

A

Huidig onderzoek focust zich op:
• De relatie tussen psychologische factoren en een medische ziekte
• Relatie tussen fysieke/biologische, psychologische en sociale oorzaken van
medische stoornissen
• Effectiviteit van psychologische interventies.
֍ ACT interventies bij kankerpatiënten helpen om met pijnklachten om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HIV

A

Human Immunodeficiency Virus (HPV: Menselijk deficiëntie virus) is een snel muterend retrovirus wat het immuunsysteem aanvalt. HIV is de veroorzaker van aids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aids

A

acquired immune deficiency syndrome (verworven immuno deficiëntie syndroom). Deze ziekte is ongeneselijk, en het heeft een hoge sterftegraad. Het verspreidt zich snel en er is geen vaccinatie om je er tegen te beschermen. Tegenwoordig is deze combinatie van hoge infectiegraad en geen vaccin zeldzaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geschiedenis HIV/aids

A

• 1926-46: HIV verspreidt zich mogelijk van apen op mensen.
• 1959: Eerste bewezen AIDS dode in Congo.
• 198: De Centers for Disease Control and Prevention (CDC) merken een hoge
• hoeveelheid van mensen met een zeldzame soort tumor (komt vooral voor met
mensen met een slecht immuunsysteem).
• 1982: De term AIDS wordt voor het eerst gebruikt.
• 1983/84: Amerikanen en Franse wetenschappers claimen beide de ontdekking
van het virus wat later HIV genoemd zal worden.
• 1985: De eerste HIV antilichaamtest via bloed.
• 1987: AZT is het eerste anti-HIV medicijn.
• 1988: 1 december wordt Wereld AIDS dag.
• 1996: Eerste protease inhibitors (beter medicijn dan AZT).
• 2014: 37 miljoen mensen leven met HIV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hiv prevalentie

A

HIV/AIDS is een wereldwijd gezondheidsprobleem geworden met meer dan 40 miljoen doden sinds de jaren 80. De wereldwijde prevalentie is gestabiliseerd bij 0.8% (het neemt niet meer toe).
• 37.7 miljoen mensen leven met HIV/AIDS.
• 1.5 miljoen nieuwe infecties.
• 26 miljoen mensen die antiretrovirale therapie ontvangen. • 680.000 AIDS gerelateerde doden in 2020.
HIV is een wereldwijde, algemene epidemie die mensen van alle verschillende achtergronden kan beïnvloeden, maar HIV beïnvloedt onevenredig. Het komt merendeel voor in Afrika.

HIV/ AIDS begon in de jaren ’80 en in de jaren ’90 vielen de eerste doden (290.000). Rond 2000 kwam er stabiliteit door de opkomst van medicatie en steeds meer mensen krijgen er toegang tot. Het aantal sterftegevallen blijft afnemen (770.00 in 2018). Het hoogtepunt was in 2004 met 1.700.000 doden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mensen met een grotere kans op besmetting

A

drugsgebruikers die besmette naalden gebruiken en delen, mannen die seks hebben met mannen, sekswerkers (mannen en vrouwen), mensen met lage SES (minder toegang tot juiste medische zorg, voorlichting, condoomgebruik zou te duur kunnen zijn), mensen in Sub-Saharan Afrika.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Immuunsysteem

A

Als iets sterft, wordt het immuunsysteem uitgeschakeld. Binnen enkele uren wordt het lichaam overspoeld door allerlei bacteriën, microben en parasieten. Het duurt maar een paar weken voor deze organismen je lichaam volledig ontmantelen, tot er alleen nog een skelet over is. Geen van deze ziekteverwekkers kan binnenkomen als je immuunsysteem werkt, maar op het moment dat je immuunsysteem stopt, staat de deur wagenwijd open. Het immuunsysteem werkt naar behoren en tot dat er iets mis gaat, merk je eigenlijk het bestaan ervan niet eens op. Het immuunsysteem beschermt ons tegen miljoenen bacteriën, microben, virussen, giftige dingen en parasieten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het immuunsysteem beschermt ons op 3 manieren

A

• Het creëert een barrière (bijv. huid, speeksel etc.) die voorkomt dat bacteriën en virussen het lichaam binnendringen.
• Als een bacterie of virus wel het lichaam inkomt, probeert het immuunsysteem het te detecteren en te elimineren voordat het zich kan voortplanten.
• Als het virus of bacterie de kans krijgt zich voort te planten en problemen begint te veroorzaken, probeert je immuunsysteem het te elimineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoofdcomponenten immuunsysteem

A

• Thymus (tussen borstbeen en luchtpijp boven het hart): produceert T-cellen.
• Beenmerg: produceert bloedcellen en B-cellen.
• Milt: filtert afvalstoffen uit het bloed
• Lymfesysteem: bevat lymfeklieren en filtert afvalstoffen uit het bloed
• Witte bloedcellen (= leukocyten): lymfocyten, B-cellen, Helper-, Killer-, en
Onderdrukkende T-cellen, Natural Killer cells.
• Antilichamen: eiwitten die reageren op een specifiek antigen (bacterie, virus of
toxine).
• Complement eiwitten: werken samen met de antilichamen
• Hormonen = lymfokines: bepaalde hormonen helpen het immuunsysteem.
• Antigenen: indringers in het immuunsysteem (= lichaamsvreemde stoffen).
Het immuunsysteem is heel complex. Als één onderdeel niet functioneert kunnen ziekteverwekkers binnendringen en kun je symptomen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

B cellen/B lymfocyten

A

beschermen tegen bacteriën en parasieten. Ze maken
specifieke antilichamen die binden aan specifieke antigenen. Het wordt ook wel “humorale afweer” genoemd en zijn onderdeel van de specifieke afweer. Het is in staat onderscheid te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

T-cellen/t lymfocyten

A

beschermen tegen virussen. Ze binden zich aan een specifieke cel zodat die doodgaat. Het wordt ook wel “cell mediated immunity” genoemd.
֍ T-Helper cellen: Worden aangevallen door het HIV virus, waardoor je hele immuunsysteem uiteindelijk kan worden uitgeschakeld.
֍ T-suppressor cellen
֍ Cytotoxische T-cellen/ natural killer cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

4 manieren van hiv overdracht

A

• Persoon-tot-persoon door midden van lichaamsvocht tijdens seksuele
gemeenschap.
• Gebruik van HIV-besmet injectiemateriaal (bijv. onder drugsgebruikers, of
verwondingen door naalden),
• Moeder op kind: tijdens zwangerschap, bevalling, borstvoeding.
֍ InNederlandwordtjeautomatischopHIVgetestalsjezwangerbent.Als je besmet bent, krijg je medicatie en je wordt gemonitord. Je krijgt een keizersnee en borstvoeding wordt sterk afgeraden.
• Transfusie met besmet bloed (zeldzaam in de Westerse wereld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Preventie hiv overdracht

A

Tegenwoordig wordt condoomgebruik gepromoot, worden naalden nog maar één keer gebruikt, worden moeders tijdens de zwangerschap gescreend op HIV en krijgen ze extra zorg en wordt bloed voor transfusie altijd gecontroleerd op HIV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

HIV en seks

A

HIV verspreidt zich het gemakkelijkst door anale seks en de ontvangende partners heeft het grootste risico. Hoe meer seksuele partners je hebt, hoe groter het risico op het krijgen van HIV. Seks is gevaarlijker wanneer het is met iemand die seropositief is (geïnfecteerd met HIV), als de persoon in een hoog-risico groep zit (homoseksueel of een drugsgebruiker die injecteert is) of wanneer geen condooms worden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Van HIV naar aids

A

HIV is een van de retrovirussen. Het reproduceert alleen in de levende cellen van de host. De host cel wordt binnengedrongen en bij elke deling wordt de genetische code van het virus vermenigvuldigd. HIV dringt een groep van witte bloedcellen (lymphocyten) binnen genaamd T-helper of CD4+T cellen. Dit zijn de cellen die cruciaal zijn voor de afweerreactie van het immuunsysteem tegen infecties. Wanneer HIV zich reproduceert, vernietigt het de geïnfecteerde T-cellen en veroorzaakt AIDS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat als hiv niet snel wordt opgemerkt?

A

Wanneer HIV niet wordt behandeld (vaak het geval omdat iemand zich niet bewust is van besmetting) in de eerste 12-18 maanden, daalt het aantal T-helper cellen met 1/3e. Daarna verminderen ze langzaam. Een tweede snelle afname in T-helper cellen gebeurt voor het begin van AIDS. Een gezond individu heeft 1000 T-helper cellen per bloed unit, iemand met AIDS heeft er minder dan 200

29
Q

Stadia 0

A

initiële infectie en ontwikkeling van de antilichamen tegen het virus gedurende 2 tot 8 weken, aantal T-cellen blijft rond de 1000 (normaal).

30
Q

Stadia 1

A

T-cel aantal verlaagt, maar nog steeds meer dan 500. Velen hebben geen uiterlijke symptomen.

31
Q

Stadia 2

A

T-cel aantal tussen 200 en 499.

32
Q

Stadia 3

A

AIDS. Aantal T-cellen onder de 200.
֍ Mensen met AIDS hebben meer T-suppressor cellen dan T-helper cellen, waardoor het immuunsysteem onderdrukt wordt in plaats van geactiveerd.

33
Q

Disfunctie van t helper cellen

A

Als de T-helper cellen niet goed functioneren, zorgt dit voor een kettingreactie die het immuunsysteem verslechterd. De T-helpercellen kunnen andere systemen niet goed activeren wat verdere disfunctie van het immuunsysteem veroorzaakt. Hierdoor kun je hele simpele infecties niet meer bestrijden.

34
Q

Opportunitistische infectie

A

infecties waar iemand met een goed werkend immuunsysteem niet aan overlijdt, zoals een verkoudheid.

35
Q

Incubatie tijd

A

persoon is na infectie asymptomatisch en duurt meestal 2-
4 weken

36
Q

4 stadia hiv

A

Incubatie tijd
Tweede fase
Latente fase
Aids

37
Q

Tweede fase

A

acute infectie, duurt gemiddeld 28 dagen en kan gepaard
gaan met symptomen. Maar zelfs als de symptomen opspelen denken de
meeste mensen niet aan HIV.

38
Q

Latente fase

A

In de latente fase zijn er weinig tot geen symptomen. Duur van 2 weken tot
langer dan 20 jaar.
֍ Met medicatie kan deze fase heel lang duren. Je zal weinig symptomen
ervaren en het aantal geïnfecteerde cellen zal stabiel blijven. Als je niet
behandeld wordt kan deze fase snel overgaan in AIDS.

39
Q

Aids

A

persoon laat verschillende symptomen van opportunistische infecties zien. Sommige mensen hebben alle symptomen, sommige een paar en
anderen geen enkele.

40
Q

Mate, snelheid, en ernst van aids

A

• Type immuunrespons.
• Gelijktijdige infectie met andere (seksuele
overdraagbare) ziektes, waardoor het
immuunsysteem veel harder moet werken.
• Leeftijd: bij ouderen sneller dan bij jongeren.
• Gedragsvariabelen: drugsgebruik en depressies
zorgen voor minder therapietrouwheid.

41
Q

Vaccin

A

Momenteel is er geen vaccin, omdat het virus veel muteert. Het beste vaccin vermindert het risico op het krijgen met 30%. Het vermijden van blootstelling is nog steeds erg belangrijk.
- pre-exposite profylaxe (PrEP)
- post-exposure profylaxis

42
Q

pre-exposite profylaxe (PrEP)

A

PrEP kan Nederlandse infecties met 25% verminderen. Als het gebruikt wordt volgens de PrEP instructies, kan het HIV infectie effectief voorkomen (met objectieve naleving van 92-97%).

43
Q

Post-exposure profylaxis

A

zou het infectierisico verminderen als er zo snel mogelijk mee wordt begonnen. Het werkt echter niet altijd en mensen zijn zich vaak niet bewust van de infectie. Het is wel goed te gebruiken bij prikincidenten bij zorgverleners die in contact zijn gekomen met een besmet persoon.

44
Q

HAART

A

HIV/AIDS zijn nog steeds niet te genezen, maar de
introductie van een zeer actieve antiretrovirale
therapie (HAART) in 1996 heeft HIV behandeling
verbeterd. Er is een zeer grote afname in AIDS
gevallen en significante verbetering in overleving. Het zorgt ervoor dat het immuunsysteem een boost krijgt en het HIV virus zich niet verder kan vermenigvuldigen. Bijwerkingen HAART therapie zijn: misselijkheid, diarree, lipodystrofie syndroom (verdwijnen van vet op gezicht en ophopen bij de rug), lever en nierbeschadigingen, hoog cholesterol, wat in hart- en vaatziekte kan resulteren en stemmingswisselingen

45
Q

Levensverwachting aids

A

De gemiddelde levensverwachting is 32 jaar vanaf de infectie, maar veel minder jaren in goede gezondheid. Meer dan 50% van de patiënten die geen HAART ontvangen overlijden binnen 2 jaar aan de gevolgen van AIDS.

46
Q

Sommige behandelingen geven minder optimale resultaten vanwege:

A

• Medicatie intolerantie/ bijwerkingen of medicijnresistentie van jouw HIV variant.
• Gebrek aan therapietrouw (= niet genoeg gebruiken) en niet-bestendigheid (= helemaal stoppen met gebruiken) is de belangrijkste reden waarom de meeste
mensen geen baat hebben bij de behandeling. Redenen hiervoor zijn:
֍ Belangrijke psychosociale problemen, zoals slechte toegang tot medische hulp, onvoldoende sociale steun, depressie en drugsmisbruik
(wat zorgt voor een onregelmatig ritme).
֍ Gebruik van vermijdende copingstrategieën.
֍ De complexiteit van de behandeling (aantal pillen, doseringsfrequentie,
maaltijdbeperkingen en bijwerkingen).

• Vanwege het hoge niveau van non-adherentie (= therapietrouw) en non-
persistentie (= bestendigheid) speelt een gezondheidspsycholoog een belangrijke rol. Als psycholoog kun je proberen ervoor te zorgen dat deze mensen zich wel aan hun behandelplan houden.

47
Q

Psychologische screening aids

A

Wanneer je screent voor psychische problemen, wordt de score van patiënten vergeleken met de normatieve populatie. Mensen met medische problemen hebben heel vaak symptomen waardoor ze heel hoog scoren op psychische vragenlijsten. Dit zou een vertekent beeld kunnen geven. Maar, HIV/ AIDS komt vaker voor onder mensen met een lagere SES die laaggeletterd kunnen zijn en daardoor moeite kunnen hebben met het invullen van een vragenlijst, homo- of biseksuelen en onder etnische minderheden. Screeningsinstrumenten kunnen dus ongeldige resultaten opleveren omdat zij geen rekening houden met sociaal-culturele verschillen. Een betere optie zou interviews zijn.

48
Q

Psychologische problemen aids

A

Psychologische problemen kunnen veroorzaakt worden door HIV of geassocieerde factoren zoals bijv. laag SES of werkeloosheid. Deze psychologische problemen kunnen zorgen voor een verslechterde kwaliteit van leven, gezinsproblemen, afwezigheid op werk, verhoogd zelfmoord risico, interpersoonlijke problemen en slechte therapietrouw.

49
Q

Stigma

A

Het stigma geassocieerd met HIV en AIDS is een probleem voor de betrokkenen, en kan werken als een afschrikmiddel voor mensen die zich nog moeten laten testen.

50
Q

Rouwverwerking

A

is een groot probleem omdat mensen met HIV vaak in een samenleving wonen waar anderen het ook hebben. Ze zien dus ook van elkaar wanneer het slecht gaat en/ of iemand overlijdt, wat veel verdriet en angst op kan leveren.

51
Q

Depressie

A

is positief gerelateerd aan werkloosheid, materiële deprivatie, openbaarmaking, ervaring met discriminatie en onbehandelde hepatitis C, en negatief gerelateerd aan leeftijd.

52
Q

Risicovolle seks

A

Risicovol, seksueel gedrag is ook belangrijk om op te letten. Risicogedragingen zijn het niet gebruiken van een condoom bij orale, anale of vaginale seks, het hebben van een hoog aantal bedpartners en het niet vertellen van de HIV status

53
Q

Disclosing

A

Niet vertellen van de HIV status is een grote barrière in het controleren van de HIV verspreiding. Mensen die het niet vertellen gebruiken ook vaker geen condoom en verspreiden het dus extra makkelijk. Niet vertellen is geassocieerd met lage zelfredzaamheid en lage niveaus van sociale steun.

54
Q

Comborditeit

A

Angst en depressie zijn vaak voorkomende psychosociale consequenties. Let op voor overlappende (lichamelijke) symptomen tussen depressie/ angst en HIV/ AIDS. Voorbeelden van overlappende symptomen:
• Depressie: slaapproblemen, flauwvallen, gebrek aan eetlust, gewichtsverlies, seksuele problemen, problemen met concentratie en besluitvorming, problemen in sociaal functioneren. Vraag hierbij dus ook altijd naar sombere gevoelens.
• Angst: flauwvallen, cognitief functioneren.

Screening voor depressie/ angst is het meest accuraat als met deze lichamelijke symptomen rekening wordt gehouden. Mensen met HIV/ AIDS kunnen dus ook de diagnose depressie of angststoornis krijgen zonder dat ze dat daadwerkelijk hebben.

55
Q

Psychologische nood

A

HIV-patiënten (52% vrouwen en 39% mannen) melden vaak psychologische nood
• 39% lijdt aan depressie.
• 44% heeft diagnosticeerbare mentale stoornis gebaseerd op CIDI interviews
֍ 11% ernstige depressie. ֍ 30% milde depressie.
֍ 12% alcohol misbruik.
• Dit kan veroorzaakt worden door HIV/ AIDS maar ook door problemen die dit veroorzaken zoals lage SES.
• Deze psychosociale problemen kunnen ook weer negatieve uitwerking hebben op de symptomen van HIV/AIDS, de QoL en behandeltrouwheid.

56
Q

Neurologische problemem

A

90% van de HIV-patiënten ondervindt enige mate van neurologische problemen. Deze problemen zijn vaak erg mild en worden vaak gediagnosticeerd als de problemen mild tot ernstig worden. Problemen zijn onder anderen:
• Concentratieproblemen.
• Geheugenproblemen
• Motorische verstoringen: langzamer worden van oog, arm en beenbewegingen.

57
Q

Interventies

A

Antidepressiva en anti-angst medicatie kunnen interacteren met antiretrovirale medicatie. Psychologische interventies zijn daarom een goede behandeloptie.

58
Q

Cognitieve gedragsinterventie

A

deze interventie helpt niet om de klinische
uitkomst (aantal t-helper cellen in het bloed, naleving) te verbeteren bij diegene die een combinatie heeft met antiretrovirale therapie. Maar, het heeft wel een blijvend effect op de kwaliteit van leven, angst en depressie. Daarnaast is deze therapie effectief in het verbeteren van verschillende psychologische staten (depressie, angst, boosheid en stress) van mensen met HIV.
֍ Kan effectief antiretrovirale naleving verbeteren, maar de effecten van interventie kunnen maar voor korte duur zijn. Cognitieve gedragsondersteuning, in aanvulling op standaardzorg, in HIV patiënten kunnen routine worden en kunnen medicatie trouwheid en mentale gezondheid verbeteren.

59
Q

Stress management interventies

A

Meta-analyses evalueerden 35 RCT’s waarin stressmanagementinterventies voor Hiv-geïnfecteerden werden onderzocht:
֍ Conclusie 1: Vergeleken met controles verminderen stressmanagementinterventies angst, depressie, onrust en vermoeidheid en verbeteren ze de kwaliteit van leven.
֍ Conclusie 2: Stressbeheersingsinterventies lijken geen verbetering te brengen in CD4+ tellingen, virale belasting of hormonale resultaten.

60
Q

Psychologische interventies

A

Psychosociale, neurohormonale en virologische factoren die samenhangen met depressie beïnvloeden de progressie van de HIV-ziekte. Een meta-analyse van 85 studies naar psychologische interventies en het immuunsysteem vonden:
Bescheiden bewijs dat interventies immuun parameters kunnen veranderen. ֍ Het meest consistente bewijs bij hypnosestudies.
֍ Onthulling en stressbeheersing tonen wisselende successen.
֍ Ontspanning lijkt weinig immuun verandering teweeg te brengen.

61
Q

Mindfulness based interventie

A

֍ MBI is een kosteneffectieve, niet-farmacologische, niet invasieve en
eenvoudig toe te passen interventie ter vermindering van stress.
֍ MBI heeft de potentie om HIV/ AIDS progressie te vertragen, behandeleffecten van antiretrovirale therapie te verstreken en de QoL te
verbeteren.
֍ Echter is er aanvullend onderzoek nodig om optimale
uitvoeringsstrategieën vast te stellen.

62
Q

Interventie ter verbetering van therapietrouw

A

Het naleven van antiretrovirale
regimens die meer dan 3 verschillende medicijnen bevatten die je 1, 2 of 3 keer per dag moet nemen is een constante uitdaging. Naleving van >90% van de medicatie is belangrijk om goede resultaten te behalen. Interventies geassocieerd met verbeterde naleving hadden een aantal kenmerken:
֍ Interventies die zich richten op praktische vaardigheden voor ziektebeheer.
֍ Interventies toegediend aan individuen vs. groepen.
֍ Interventies die langer dan 12 weken duren.
֍ Aanpak op maat is de sleutel tot succes

63
Q

Interventies om copingvaardigheden te verbeteren

A

Als je betere coping skills ontwikkeld, kun je beter omgaan met HIV in het dagelijks leven. Deze interventies blijken dan ook nuttig te zijn bij ‘goed leven’ met HIV. Een stressbeheersingsprogramma dat erop gericht was positieve coping vaardigheden en het vermogen om sociale steun in te roepen te verbeteren, werd in verband gebracht met verbetering van het psychologisch welzijn en de levenskwaliteit bij HIV-patiënten.

64
Q

Interventies met de volgende karakteristieken verminderen seksueel risicovol gedrag:

A

֍ Gebaseerd op intensieve gedragstherapie.
֍ Specifiek ontworpen om risicovol gedrag bij HIV-overdacht te
veranderen.
֍ Focus op een groot aantal problemen met betrekking tot mentaal welzijn
en therapietrouw
֍ Gegeven door zorgverleners in settings waar HIV-patiënten standaard
medische zorg ontvangen. Hierdoor wordt meedoen eenvoudiger en
laagdrempeliger
֍ Geleverd aan individuen (en niet in groepen).

65
Q

Online interventie

A

Uit onderzoek is gebleken dat online-interventies ook goed kunnen werken bij seksueel risicogedrag. Een studie toonde de doeltreffendheid aan van “computer-assisted, provider-delivered” berichten om risicovermindering te bereiken bij patiënten met HIV. Steeds meer interventies worden online aangeboden. Dit zou een goede manier zijn voor deze interventie, waar mensen dan ook anoniem aan mee kunnen doen. De respons is groter, meer mensen die meedoen, en de effecten zijn goed. Deze interventies van stoppen van risicovol gedrag zijn heel belangrijk, omdat één iemand heel veel mensen kan besmetten.

66
Q

Begeleiding van stellen

A

Hierbij wordt er gekeken naar HIV serodiscordante koppels, waarvan een persoon HIV positief, en de andere HIV negatief is. Hierbij is er speciale aandacht nodig voor:
• Gevoel van isolatie en onbegrip.
• Angst van HIV overdracht (zorgt voor afname van intimiteit).
• Angst voor afhankelijkheid (als een partner erg ziek wordt).
• Angst voor verlies of verlating.
• Voortplantingsproblemen (wens voor kind zonder partner en kind te infecteren).

67
Q

Kinderwens en hiv

A

Door antiretrovirale therapie voor de geïnfecteerde partner, profylaxe vóór blootstelling voor de niet-geïnfecteerde partner, gecombineerd met behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen, seks te beperken tot de piek van vruchtbaarheid en medische besnijdenis bij mannen, wordt het risico om HIV over te dragen aan een partner sterk gereduceerd. Behandelingen kunnen omslachtig zijn en psychologische begeleiding kan gerechtvaardigd zijn. Een andere veilige optie is IVF, op die manier kunnen partners elkaar helemaal niet besmetten bij voortplanting

68
Q

In Nederland wordt groepstherapie steeds minder aangeboden, omdat de prevalentie van HIV laag is en het lastig is om een groep samen te krijgen.

A

• Een gestructureerde, tijdsgelimiteerde cognitieve-gedrags groepspsychotherapeutisch programma: dit bestaat uit 16 wekelijkse sessies van 2 uur. Een verbetering werd geobserveerd in depressie en angst. Het verbetert de oriëntatie op de gezondheidszorg (wie op welk moment om hulp vragen), beroepsomgeving, huiselijke omgeving, seksuele relaties en intimiteit, uitgebreide familierelaties, sociale omgeving.

• Coping effectiviteitstraining: 10 groepssessies van 90 minuten binnen 3 maanden en 6 onderhoudssessies verdeeld over de rest van het jaar. Het bevat elementen van stress management interventies en biedt een kader voor het kiezen van copingstrategieën om adaptieve coping te verbeteren en distress te verminderen. Dit is een effectieve strategie voor het managen van psychologische distress en het verbeteren van positieve psychologische staten in patiënten met HIV.