H2 Flashcards

1
Q

Geschiedenis kanker

A

Kanker is een ziekte die al heel lang voorkomt. De oudste tumor is 1.7 miljoen jaar geleden gevonden in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Oncologie

A

is de studie naar tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kanker volgens hippocrates

A

kwam met de humorale therapie die stelde dat er bepaalde substanties in het universum (lucht, water, aarde en vuur), maar ook in het lichaam (bloed, slijm, zwarte en gele gal) zaten. Gezondheid geeft een balans weer van lichaamssappen, maar wanneer je ziek bent is er een disbalans tussen de vloeistoffen. Kanker werd toen gezien als een speciale vorm van ziekte, aangezien er een overschot was aan zwarte gal. Inmiddels zijn we hier vanaf gestapt, want zwarte gal heeft niks te maken met kanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kanker volgens henri francois le dran

A

was een chirurg en stelde dat kanker geen systemische ziekte (niet het hele lichaam is in eerste instantie aangedaan), maar een lokale aandoening is. Kanker kende een aantal stadia, maar het begin is lokaal; de tumor zit op een specifieke plek in het lichaam. Volgens hem was de beste manier om kanker te behandelen middels operatie, voordat de tumor zich kon metastaseren/ verspreiden via het lymfatische systeem en andere delen van het lichaam gaat aanvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kaknker prevalentie

A

In 2020 waren er wereldwijd naar schatting 18,1 miljoen gevallen van kanker. Daarvan waren er 9,3 miljoen gevallen bij mannen en 8,8 miljoen bij vrouwen. Het aantal kankergevallen zal stijgen tot 24 miljoen in 2035 door vergrijzing en ongezonde levensstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Top 3 meest voorkomende kankers

A

• Borstkanker met 12,5% van alle kankergevallen in 2020.
• Longkanker met 12,2% van alle kankergevallen in 2020.
• Darmkanker met 10,7% van alle kankers in 2020.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Top 3 meest voorkomende kankers bij mannen

A

• Longkanker met 15.4% van alle kankergevallen bij mannen in 2020.
• Prostaatkanker met 15.1% van alle kankergevallen bij mannen in 2020.
• Dikke darmkanker met 11.4% van alle kankergevallen bij mannen in 2020.

De top drie, long-, prostaat- en dikke darmkanker, is goed voor 41,9% van alle kankergevallen bij mannen (exclusief niet-melanomen huidkanker). Andere veel voorkomende vormen van kanker met een aandeel van meer dan 5% waren maag- en leverkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Longkanker

A

was wereldwijd de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen, met een aandeel van 15,4% van het totale aantal nieuwe gediagnosticeerde gevallen in 2020. Mannen roken meer dan vrouwen, vandaar het hogere aandeel aan longkanker gevallen bij mannen. In Nederland is het rookgedrag aan het dalen, wat goed is voor de preventie van longkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Top 3 meest voorkomende kankers bij vrouwens

A

• Borstkanker met 25.8% % van alle kankergevallen bij vrouwen in 2020.
• Dikke darmkanker met 9.9% van alle kankergevallen bij vrouwen in 2020.
• Longkanker met 8.8% van alle kankergevallen bij vrouwen in 2020.

De top drie, borst-, dikke darm- en longkanker, vormt 44,5% van alle kankergevallen bij vrouwen (exclusief niet-melanomen huidkanker). Baarmoederhalskanker was de vierde meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen en vertegenwoordigde 6,9% van het totale aantal nieuwe gevallen dat in 2020 werd vastgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Borstkanker

A

was wereldwijd de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen, goed voor 25,8% van het totale aantal nieuwe gediagnosticeerde gevallen in 2020. Borstkanker telt de meeste kankergevallen bij vrouwen met een prevalentie van 1 op 8.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Epidemiologie mannen

A

֍ 2016: prostaat-, huid-, en longkanker.
֍ 2018: prostaat-, darm- en huidkanker.
֍ 2023: prostaat-, huid- en darmkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Epidemiologie vrouwen

A

֍ 2016: borst-, huid- en darmkanker. ֍ 2018: borst-, huid- en darmkanker. ֍ 2023: borst-, huid- en longkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Incidentie en sterftecijfers

A

Incidentie- en sterftecijfers geven een beeld van de stand van zaken rond kanker. De kans dat je overlijdt aan een diagnose kanker verschilt per soort; de ene is slechter voor prognose dan de ander. Zo komt huidkanker relatief veel voor (18.8%), maar is het sterftecijfer ervan laag (2%). Longkanker komt ook relatief veel voor (11.8%), maar het sterftecijfer ervan is hoog (22%). Longkanker heeft daarmee nog steeds een slecht perspectief. Het is waardevolle informatie voor onder andere medisch professionals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vijf jaars overleving

A

Het eerste jaar is een cruciaal jaar in of mensen wel of niet overlijden. Ook de vijfjaarsoverleving is relevante info voor met name medisch professionals. Het laat zien rond welke kankersoorten nog meer inspanning en energie nodig is. Na diagnose zijn over het algemeen 65% van de mensen nog in leven na 5 jaar in 2014.
• Veel verschillen in de soorten: overlevingskans bij longkanker is heel klein (24%).
• De stadia van de kanker heeft invloed op je overleving; hoe eerder de diagnose hoe meer je eraan kunt doen en hoe beter de overleving is. Hoe later in het stadia hoe minder de overlevingskans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Risicofactoren kanker

A

• Genetisch (4-6%).
• Levensstijl: Alcohol (4-6%), dieet (20-50%), zon blootstelling (2-3%), roken
(30%), obesitas (2-3%), te weinig beweging (1-4%).
• Beroep (2-5%), omgevingsvervuiling (1-4%), straling (2-3%).
• Medicatie (-3-3%).
• Virale/bacteriële infecties (5-15%).
• Hormonen en reproductie (5-20%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kanker

A

is een verzamelnaam voor ziekten waarbij
abnormale cellen zich ongecontroleerd delen zonder
enige controle en nabijgelegen weefsels kunnen
binnendringen. Er vindt altijd celdeling plaats, maar dit is
normaal gesproken een gereguleerd proces. Bij kanker is
dit niet het geval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Metastase

A

Kankercellen kunnen zich ook
verspreiden naar andere delen van het lichaam via het
bloed- en lymfesysteem (metastase).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Eerste en latere fase kanker

A

In de eerste fase
van kanker (= dysfasie) zie je onregelmatige/ onrustige
cellen. Deze kunnen zich uitmonden in kanker, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. In latere fases blijft de tumor groeien en gaat het door verschillende weefsels heen. Het is een ruimte-innemend proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij uitzaaiingen;

A

kun je zien of er een nieuwe tumor is gekomen, of er een afsplitsing is van de primaire tumor, omdat een afsplitsing die zich nestelt in een ander lichaamsdeel altijd de cel eigenschappen behoudt van de primaire tumor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Longkanker uitzaaiingen

A

Hersenen (via lymfe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Borstkanker uitzaaiingen

A

Oksels (via schildwachtklier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Darmkanker uitzaaiingen

A

Longen en hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Belangrijkste Kankersoorten (op Basis van Cel Eigenschappen

A
  • carcinoom
  • sarcoom
  • melanoom
  • leukemie
  • lymfoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Carcinoom

A

kanker die begint in het epitheel (bijv. huid of in weefsels die
inwendige organen bekleden of bedekken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Sarcoom

A

kanker die begint in bot, kraakbeen, vet, spier of ander bindweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Melanoom

A

een soort huidkanker die begint in de pigment producerende cellen
van de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Leukemie

A

kanker die begint in bloedvormend weefsel (bijv. beenmerg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Lymfoom

A

begint in lymfe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ontwikkeling van kanker

A

Kanker wordt veroorzaakt door veranderingen in de genen die de werking van cellen controleren, vooral hoe ze groeien en zich delen. Er komt een fout in de overschrijving van DNA bij celdeling. Kankercellen hebben eigenschappen om het immuunsysteem te omzeilen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Genetische veranderingen die kanker veroorzaken kunnen ontstaan door

A

• Erfelijkheid: BRCA gen (verhoogd risico op borst en eierstokkanker).
• Fouten die optreden bij de celdeling.
• Schade aan het DNA veroorzaakt door schadelijke stoffen in de omgeving,
zoals tabak, alcohol, zonlicht, straling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Karakteristieken van kanker cellen

A

• Kankercellen groeien in afwezigheid van signalen die hen vertellen te groeien (geen regulatie).
• Kankercellen dringen binnen in nabijgelegen gebieden en verspreiden zich naar andere delen van het lichaam.
• Kankercellen vertellen bloedvaten om naar tumoren toe te groeien. Deze bloedvaten voorzien tumoren van zuurstof en voedingsstoffen en verwijderen afvalstoffen uit tumoren
• Kankercellen verbergen zich voor het immuunsysteem en misleiden dit systeem om in leven te blijven en te groeien
• Kankercellen vertrouwen op andere soorten voedingsstoffen dan normale cellen. Sommige kankercellen maken energie uit voedingsstoffen, waardoor kankercellen sneller groeien dan normale cellen.
• Kankercellen negeren signalen die normaal gesproken cellen vertellen te stoppen met delen of te sterven (= apoptose).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Appoptose

A

֍ Normale cellen sterven door cellulaire zelfmoord (= apoptose) wanneer ze zich abnormaal gedragen.
֍ Kankercellen kunnen apoptose vermijden en overleven door pro- overlevingseiwitten te produceren, zoals een schildje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Lymfe systeem

A

Kanker kan zich verspreiden via het lymfestelsel, een netwerkt dat onderdeel is van het immuunsysteem op basis van witte bloedcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Lymfe vaten

A

vervoeren heldere waterige vloeistof genaamd lymfe, en leiden de vloeistof door knooppunten in het hele lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Lymfe knopen

A

zijn kleine structuren die werken als filters voor schadelijke stoffen. Ze bevatten immuuncellen die infecties kunnen helpen bestrijden door het aanvallen en kapot maken van bacteriën die door de lymfevloeistof naar binnen worden gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Oedeem

A

Lymfevocht kan zich ophopen en zwelling (= oedeem) veroorzaken als het niet op de een of andere manier wordt afgevoerd. Bij de behandeling van borstkanker worden er klieren weggehaald in het gebied van de oksel wat verstoring geeft in het lymfesysteem, waardoor er een oedeem kan ontstaan. Zwelling kan ook het gevolg zijn van vele andere factoren, bijvoorbeeld infecties (zoals keelontsteking en waterpokken) of kanker (zoals lymfoom en leukemie) of van een behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Begin: Klinisch Interview met Patiënt over de Symptomen

A

A-specifieke symptomen
Kanker-type specifieke symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

A-specifieke symptomen

A

vermoeidheid, uitgeput, koorts, gewichtsverlies,
kan het gevolg zijn van:
֍ Kankercellen verbruiken een groot deel van de energievoorraad van het
lichaam.
֍ De cellen geven stoffen af die de manier veranderen waarop het lichaam energie uit voedsel haalt.
֍ Kanker kan het immuunsysteem doen reageren op manieren die deze
symptomen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Kanker-type specifieke symptomen

A

֍ Longkanker: kortademigheid, (bloed) (op)hoesten.
֍ Dikke darmkanker: gewichtsverlies, frequentie van de ontlasting,
constipatie, bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Beeldvormend onderzoek

A

(radiologie) van de
binnenkant van het lichaam om [1] te zoeken naar kanker, [2] na te gaan hoe ver de kanker is uitgezaaid en [3] te helpen bepalen of de behandeling van de kanker werkt.
֍ Echo, straling, CT scan.

41
Q

Endoscopie

A

is een medische procedure waarbij een arts een buisvormig instrument in het lichaam brengt
om naar binnen te kijken.

42
Q

Biopsie

A

is de procedure waarbij een stukje van het gezwel, of een monster voor
onderzoek, wordt weggenomen.

43
Q

Cytologie/cytopathologie

A

diagnose van ziekten door te kijken naar afzonderlijke cellen en kleine groepen cellen

44
Q

Stadiëring

A

Wanneer er na onderzoek gediagnosticeerd is dat de patiënt kanker heeft, vindt het stadiëringsprocedure plaats. Hierbij wordt gekeken in welke kankerstadia de persoon zit. Dit zegt iets over de prognose en behandeling.

45
Q

Klinische stadiëring

A

lichamelijk onderzoek, CT-scan, enz.

46
Q

Pathologische stadiëring

A

verwijdering van de schildwachtklier bij borstkanker.

47
Q

Gelokaliseerd

A

Tumor zit in het orgaan

48
Q

Regionaal

A

Tumor zit net buiten het orgaan, maar wel nog in de buurt

49
Q

Ver weg

A

Tumor is verspreid naar verschillende delen van het lichaam

50
Q

TNM systeem

A
  • tumor (t)
  • knoop (n)
  • uitzaaiing/metastase (m)

Stadiëring gaat aan de hand van het TNM systeem, wat verschillend is per type kankersoort.

51
Q

Tumor (T)

A

“T” plus een getal (0 tot 4) beschrijft de grootte en locatie van de tumor (in cm), inclusief de mate waarin de tumor in nabijgelegen weefsels is gegroeid.

52
Q

Knoop (N)

A

“N” plus een getal (0 tot 3) staat voor lymfeklieren. Meestal geldt: hoe meer lymfeklieren met kanker, hoe groter het toegekende getal.

53
Q

Uitzaaiing/metastase

A

“M” geeft aan of de kanker is uitgezaaid naar andere delen van het lichaam, de zogenaamde verre uitzaaiing. Als de kanker niet is uitgezaaid, krijgt hij het label M0. Als de kanker wel is uitgezaaid, wordt hij als M1 aangemerkt.

54
Q

Stadium 1

A

de kanker zit alleen in het primaire weefsel/ orgaan waar het
oorspronkelijk is gevonden.

55
Q

Stadium 2

A

een kanker is gegroeid maar blijft in het weefsel/ orgaan.

56
Q

Stadium 3

A

kanker die uitgezaaid is naar regionale lymfeklieren.

57
Q

Stadium 4

A

kanker is gemetastaseerd/ uitgezaaid naar ander weefsel of
organen.

֍ De kans op overleving bij uitzaaiing wordt anders, en de behandeling
veranderd.

58
Q

Metastase/uitzaaiing

A

is de verspreiding van kankercellen van het ene orgaan/ weefsel naar het andere. Of kankercellen uitzaaien hangt deels af van het stadia en de kenmerken van een cel/ type kanker. Wanneer ze onder een microscoop worden geobserveerd en op andere manieren worden getest, hebben uitgezaaide kankercellen kenmerken van de primaire kanker en niet als de cellen op de plaats waar de kanker is gevonden

59
Q

Kankercellen verspreiden zich in een aantal stappen door het lichaam

A

1) Groeien in, of binnendringen in, nabijgelegen normaal weefsel.
2) Door de wanden van nabijgelegen lymfeklieren of bloedvaten heen bewegen.
3) Reizen door het lymfestelsel en de bloedbaan naar andere delen van het
lichaam.
4) Stoppen in kleine bloedvaten op een afgelegen plaats, de bloedvatwanden
binnendringen en het omringende weefsel binnendringen.
5) Groeien in dit weefsel tot zich een kleine tumor vormt.
6) Nieuwe bloedvaten laten groeien, waardoor een bloedtoevoer ontstaat die de
tumor in staat stelt verder te groeien (= vascularisatie; angiogenese).

60
Q

Medische behandeling

A

Medische behandeling kan lokaal (gericht op de tumor lokaal weg te halen) of systemisch (het hele lichaam wordt aangedaan, doordat werkzame stoffen ook de gezonde cellen aantasten) te werk gaan.
- chirurgie/operatie
- chemotherapie
- hormoon/endocriene therapie
- radiotherapie
- hyperthermie
- biologisch-/immunotherapie
- doelgerichte therapie
- stamceltransplantatie

61
Q

Chirurgie/operatie (lokaal)

A

kan open (snijden in het lichaam laat een groot litteken achter) of minimaal invasief (apparaatje kan door een kleine ingang) plaatsvinden en speelt een rol bij:
• Diagnose (schildwachtklier procedure): blauwe vloeistof gaat door het lichaam heen en maakt de eerste lymfeknoop zichtbaar. Wanneer de schildwachtklier weggehaald wordt, en hier zit geen kanker in, dan is er geen verspreiding. Wanneer er wel kanker in zit, kan de kanker wel gaan verspreiden. De schildwachtklier procedure gaat gepaard met de operatie.
• Preventie (met betrekking tot mogelijke erfelijke tumoren)
• Genezing (verwijdering van de tumor): hierbij moet je opletten dat je niet in de
tumor snijdt en dus de snijwanden vrijhoudt van tumorcellen.
• Revalidatie (reconstructieve chirurgie)
• Palliatie (centrale lijn katheters)
Mogelijke bijwerkingen: veranderd uiterlijk, lymfoedeem, enz.

62
Q

Chemotherapie

A

s een kankerbehandeling die gebruik maak van medicatie om kankercellen te laten afsterven. Het wordt gebruikt om kanker te genezen, de kans op terugkeer te verkleinen, of de groei ervan te stoppen of te vertragen. Ook kan de tumor gaan slinken, waardoor je minder pijn krijgt, doordat er geen druk meer zit op andere organen. Het is een systematische behandeling die kan worden gegeven via mond of injectie.
- adjuvant
- neoadjuvant

Mogelijke bijwerkingen: vermoeidheid, misselijkheid, haarverlies, cognitieve problemen, diarree, mondzweren, etc.

63
Q

Adjuvant

A

aanvullend): primaire behandeling is operatie, daarna volgt chemo om zeker te zijn dat er geen cellen meer overblijven

64
Q

Neoadjuvant

A

chemotherapie vindt eerst plaats om de tumor te laten slinken, waardoor de operatieve verwijdering makkelijker zal gaan.

65
Q

Hormoontherapie (systhemisch)

A

is een kankerbehandeling die de groei van een hormoongevoelige tumor stopt. Dit is het geval bij borstkanker en prostaatkanker. Kan neoadjuvant en adjuvant worden ingezet, maar ook om kankercellen die terug zijn gekomen of zijn uitgezaaid naar andere delen van het lichaam te vernietigen. Deze behandeling is bijzonder zwaar, omdat het jarenlang gebruikt moet worden (8 jaar of langer) en je dus jarenlang last kunt hebben van de bijwerkingen.
Mogelijke bijwerkingen: opvliegers, misselijkheid, vermoeidheid.

66
Q

Radiotherapie (lokaal of systemisch)

A

(irradiatie, x-ray therapie en bestraling) is een kankerbehandeling die hoge doses van radiatie/ straling gebruikt om kankercellen te doden en tumoren te verkleinen door het beschadigen van DNA. Kankercellen waarvan het DNA onherstelbaar beschadigd is, stoppen met delen of sterven af. Wanneer de beschadigde cellen sterven, worden ze door het lichaam afgebroken en verwijderd. Een Gamma Knife wordt gebruikt voor een precieze bestraling bij hersentumoren.

Mogelijke bijwerkingen: vermoeidheid, misselijkheid, huidveranderingen, nieuwe tumoren.

67
Q

Lokale bestraling kan gebruikt worden voor;

A

• Een tumor zoveel mogelijk verkleinen vóór de operatie.
• Voorkomen dat de kanker terugkomt (na de operatie).
• Voor tijdelijke verlichting van symptomen, of om tumoren te behandelen die niet
met een operatie kunnen worden verwijderd.

68
Q

Externe radiatie

A

of externe beam radiatie): maakt gebruik van een machine die hoogenergetische stralen van buiten het lichaam op de tumor richt.
֍ Het wordt meestal gedurende vele weken gegeven.
֍ Thuis zijn geen speciale veiligheidsmaatregelen nodig,
omdat de persoon niet radioactief is.

69
Q

Interne radiatie

A

brachytherapie): een radioactieve bron wordt in het lichaam in de tumor of dichtbij de tumor gebracht.
֍ De bestraling kan worden geplaatst en in het lichaam blijven om te werken, maar kan ook na enige tijd worden verwijderd.
֍ Speciale veiligheidsmaatregelen zijn nodig, omdat de persoon radioactief is.

70
Q

Systemathische radiatie

A

voor de behandeling van bepaalde soorten kanker worden radioactieve geneesmiddelen via de mond of in een ader toegediend.
֍ Deze medicijnen reizen door het lichaam.
֍ Speciale veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen voor een
bepaalde tijd na dat deze drugs zijn toegediend.

71
Q

Hyperthemie (lokaal)

A

is een type behandeling waarbij kleine delen van lichaamsweefsel worden blootgesteld aan hoge temperaturen van 40-45 graden Celsius, De hitte kan kankercellen beschadigen en doden of ze gevoeliger maken voor radiatie en chemotherapie. Deze behandeling wordt vergeleken met een soort magnetron.
Mogelijke bijwerkingen: roodheid, griep, pijn.

72
Q

Biologisch-/immunotherapie

A

Immuuntherapie helpt het immuunsysteem om kanker te bestrijden door kankercellen te markeren of door het immuunsysteem te stimuleren zodat het beter kan vechten tegen kanker. Biologische therapie gebruikt stoffen uit levende organismen om kanker te behandelen, zoals Bacilius Calmette-Guérin en cytokines.

Mogelijke bijwerkingen: griepachtige symptomen, concentratie en aandachtsproblemen, misselijkheid en overgeven, diarree.

73
Q

Immuuntherapie kan gebruikt worden om;

A

• De kanker te genezen (in 5% van de gevallen).
• Het effect van chemotherapie te vergroten.
• Palliatief om de symptomen te verminderen.

74
Q

Doelgerichte therapie

A

is een vorm van kankerbehandeling waarbij geneesmiddelen of andere stoffen worden gebruikt om bepaalde soorten kankercellen nauwkeurig te identificeren en aan te vallen.

Mogelijke bijwerkingen: huidproblemen, huiduitslag, lichtgevoeligheid, veranderingen in hoe de huid aanvoelt, hoge bloeddruk.

75
Q

De werking van doelgerichte geneesmiddelen kan werken op verschillende manieren:

A

• Blokkeren of uitschakelen van chemische signalen die de kankercel vertellen te
groeien en te delen
• Eiwitten in de kankercellen te veranderen zodat de cellen afsterven.
• De aanmaak van nieuwe bloedvaten om de kankercellen te voeden te stoppen
(d.w.z. angiogenese remmers),
• Het immuunsysteem aanzetten om de kankercellen te doden
• Gifstoffen naar de kankercellen brengen om ze te doden, maar niet de normale
cellen.

76
Q

Stamcel transplantatie

A

zijn procedures waarbij bloedvormende stamcellen worden hersteld bij mensen van wie de stamcellen zijn vernietigd door chemotherapie of bestraling. Bloedvormende stamcellen zijn belangrijk, omdat ze uitgroeien tot verschillende soorten bloedcellen. Transplantatie gaat via het beenmerg of bloedvormige cellen.

77
Q

Belangrijkste bloedcellen

A

• Witte bloedcellen: maken deel uit van het immuunsysteem en helpen het
lichaam infecties te bestrijden
• Rode bloedcellen: die zuurstof door het lichaam vervoeren
• Bloedplaatjes: die het bloed helpen stollen

78
Q

De beenmergtransplantatie helpt het immuunsysteem te herstellen nadat het is vernietigd door sommige vormen van chemotherapie of radiotherapie. Er zijn verschillende vormen:

A
  • autologous transplantatie
  • allogeneic transplantatie
  • syngeneic
79
Q

autologous transplantatie

A

reinfusie met eigen beenmerg/ stamcellen.

80
Q

Allogeneic transplantatie

A

infusie met beenmerg/ stamcellen van een donor

81
Q

Syngeneic

A

stamcellen van je identieke tweeling, mocht je deze hebben.

82
Q

Graft-versus-host disease

A

wanneer de cellen niet van jezelf zijn, heb je altijd kans op afstoting doordat het lichaam niet-lichaamseigen cellen gaat verwijderen. Hierdoor heb je een groter risico op overlijden. Medicatie kan ervoor zorgen dat het lichaam de cellen niet afstoot.

83
Q

Consequenties kanker behandeling

A
  • Anemie (te weinig rode bloedcellen; moe)
  • verlies eetlust
  • constipatie
  • delirium (verwarde mentale toestand)
  • oedeem/zwelling
  • vermoeidheid
  • vruchtbaarheidsproblemen
  • haarverlies
  • infectie
  • geheugen-/concentratie problemen
  • lymfoedeem
  • mond- en keel problemen
  • misselijkheid en overgeven
  • zenuwproblemen (perifere neuropathie)
  • problemen met seksuele gezondheid
  • slaapproblemen
  • urine- en blaasproblemen
84
Q

Psychologische problemen

A

Naast fysieke symptomen, ervaren patiënten emotionele, sociale, spirituele en existentiële problemen. Distress is het totaal van al deze problemen.

85
Q

Distress

A

25-50% van de kankerpatiënten heeft distress, maar slechts 10% gebruikt psychosociale zorg. Deze discrepantie kunnen we verklaren door:
• Medisch personeel merken psychosociale problemen niet op/ herkennen ze niet vanwege werkdruk. Er is geen sprake van een gebrek aan vaardigheden.
• Patiënten beginnen geen gesprek over psychosociale problemen vanwege stigma. Ze willen ook het medisch personeel niet lastig vallen met andere problemen, of ze weten niet dat ze mogen praten over deze problemen met het personeel.
• Weinig aandacht voor psychosociale aspecten doordat de consulten erg kort zijn.

86
Q

Distress thermometer

A

In de laatste jaren zijn er pogingen gedaan in ziekenhuizen om in kaart te brengen welke disciplines men nodig heeft na een behandeling. Op de distress thermometer kun je aangeven hoeveel distress je ervaart op verschillende vlakken. Vanuit hier kunnen mensen gescreend worden en op basis daarvan diensten ontvangen, zoals een bezoek aan een psycholoog.

87
Q

Ontkenning

A

wordt gedefinieerd als, de bewuste en onbewuste afwijzing van de gehele of een deel van de totale betekenis van een ziekte om angst weg te nemen en emotionele stress te minimaliseren. Ontkenning van de ‘juiste dose’ vermindert angst en is belangrijk om te overleven. Het is een copingmechanisme.

88
Q

Prevalentie ontkenning

A

  • Ontkenning van de diagnose: 4-47% - Ontkenning van de consequenties: 8-70%
  • Ontkenning van het affect: 18-42% - Mannen ontkennen meer dan vrouwen.
  • Ouderen ontkennen meer dan jongeren.

Er zijn weinig studies over ontkenning in verband met ziekte. Het lijkt een positief effect te hebben op de kwaliteit van leven en een negatief effect op communicatie (inclusief vertraging tussen arts en verzekeraar).

89
Q

Gebruik van ontkenning

A

• Uitstellen van gedrag.
• Geen vragen stellen/ ziekte/ behandeling bespreken.
• Weigeren van lichamelijk onderzoek en behandeling.
• Ontkenning van het effect en de gevolgen van de ziekte.
Ontkenning kan zelfs in de terminale fase aanwezig zijn. Ontkenning en acceptatie kunnen elkaar afwisselen.

90
Q

Richtlijnen voor de arts

A

• Sluit organische oorzaken uit: heeft de patiënt dementie en vergeet hij wat er verteld wordt?
• Sluit onwetendheid uit: is de patiënt goed geïnformeerd?
• Inventariseer de context van ontkenning: is de patiënt in staat zijn emoties te
uiten? Is er sprake van psychopathologie?
• Beoordeel de invloed van de gezondheidswerkers: kan de patiënt begrijpen wat
er verteld wordt?
• Respecteer en stel stimulerende vragen

91
Q

Familiaire tumoren; Borstkanker (BRCA1 en BRCA1)

A

70% met dit gen zal borstkanker ontwikkelen tot de leeftijd van 80.

92
Q

Familiaire tumoren; eierstokkanker

A

54% en 23% afhankelijk van het gen.

93
Q

Familiaire tumoren; darmkanker

A

HNPCC gen

94
Q

Familiaire tumoren; lynch-syndroom

A

verhoogde kans op bepaalde kanker zoals darmkanker of
baarmoeder kanker → 25-75%

95
Q

Familiaire tumoren; familiale adenomateuze polyposis FAP

A

100%. Kinderen hiermee worden
jaarlijks gecheckt vanaf hun 10-12 levensjaar.

96
Q

Prevalentie eierstok- en borstkanker

A

Doel is het verlagen van het risico om te overlijden door kanker. Er vinden maandelijks regelmatige plaats met iedere 6 maanden een consult voor fysiek onderzoek en jaarlijks een mammogram of MRI. Een oplossing is het verwijderen van de borsten en de eierstokken. Over het algemeen maken vrouwen zich dan minder zorgen, maar ze kunnen zich ook minder seksueel aantrekkelijk en minder zelfverzekerd voelen.

97
Q

Counseling

A

• Wat wil de patiënt (testen)?
֍ Hulp bij besluitvorming
• Geven van informatie, die gebaseerd zijn op kansen/ risico’s
• Psychosociaal leed
֍ Het verlies van een ouder op jonge leeftijd of een belangrijke ander
֍ Als testresultaat positief is, zal een ander familielid drager zijn?
֍ Overlevingsschuld/familie splitst in tweeën:dragers versus niet-dragers.
֍ Is er behoefte aan steun?

98
Q

Vascularisatie/angiogenese

A

Nieuwe bloedvaten aanleggen aan de tumor, zodat deze voedingsstoffen krijgt en kan groeien