H4.8 Flashcards
Wanneer ontstaan chromosomen?
NA de interfase
nucleosoom =
2 windingen van DNA-helix rond een octomeer van histoneiwitten
chromatine =
DNA gecondenseerd rond histonen
chromatide =
“staafjes” waar chromosomen zijn uit opgebouwd
zusterchromatiden =
2 chromatiden, die aan elkaar vasthangen, binnen 1 chromosoom en die IDENTIEK genetisch materiaal bevatten
autosomen =
chromosomen die informatie over alle lichaamskenmerken bevatten, behalve de geslachtskenmerken
heterosomen =
de twee chromosomen die informatie over de geslachtskenmerken dragen
karyogram =
chromosomenkaart in de METAFASE
haploïd =
van elk chromosoom 1 exemplaar
diploïd =
van elk chromosoom 2 exemplaren
Homologe chromosomen =
twee chromosomen die even lang zijn, hun centromeer op dezelfde plaats dragen & gelijkaardige informatie bevatten (GEEN identieke informatie)
Wat zijn de onderdelen van een chromosoom?
chromatide, centromeer en telomeer
centromeer =
verbinding tussen twee zusterchromatiden
telomeer =
uiteinde van chromatide dat geen zinvolle informatie bevat en beschermt tegen verlies van nucleotiden