h3 duits - nederlands Flashcards
1
Q
das auktionhaus
A
het veilinghuis
2
Q
die versteigerung
A
de veiling
3
Q
der Eigentümer
A
de eigenaar
4
Q
eindeutig
A
eenduidig, ondubbelzinnig
5
Q
angeblich
A
naar men zegt, vermeend
6
Q
entlarven
A
ontmaskeren
7
Q
die Leinwand
A
het doek
8
Q
die Quelle
A
de bron
9
Q
die Ermittlungen
A
het politieonderzoek
10
Q
fälschen
A
vervalsen
11
Q
der Leistungssportler
A
de topsporter
12
Q
verbringen
A
doorbrengen
13
Q
sogar
A
zelfs
14
Q
die Unterstützung
A
de steun
15
Q
sich gewöhnen an
A
wennen aan
16
Q
das Verständnis
A
het begrip
17
Q
belebt
A
druk, levendig
18
Q
die Gier
A
de hebzucht
19
Q
aus Versehen
A
per ongeluk
20
Q
der Obdachlose
A
de dakloze
21
Q
auffordern
A
sommeren, dringend verzoeken
22
Q
sich auseinandersetzen mit
A
zich bezichhouden met
23
Q
der stellenwert
A
de betekenis, de functie, de waarde
24
Q
das Fazit
A
de conclusie
25
die Begründung
de motivering
26
die Erläuterung
de toelichting
27
begeistert
enthousiast
28
jemanden, überreden
iemand overtuigen
29
ausleihen
lenen
30
aufgeregt
opgewonden
31
unzählig
ontelbaar
32
der Zusammenhalt
de saamhorigheid
33
auswendig
uit het hoofd
34
enttäuscht sein
teleurgesteld zijn
35
sich unterhalten
met elkaar praten
36
mittlerweile
intussen
37
prominent
bekend
38
der Schritt
de stap
39
veröffentlichen
publiceren
40
sich entschließen
besluiten
41
abschalten
tot rust komen
42
vorhaben
van plan zijn
43
sich verstecken
zich verstoppen
44
damit
opdat
45
die schlussfolgerung
de conclusie
46
bilden
vormen
47
die Einschränkung
de beperking
48
die Steigerung
de versterking
