h1 nederlands-duits Flashcards
het bezoek
der Besuch (-e)
het familielid
der Verwandte (-n)
de humor
der Humor
de kus
der Kuss (‘‘-e)
de mentor
der Klassenlehrer (-)
de partner
der Partner (-)
de afspraak
die Verabredung (-en)
het bericht
die Nachtricht (-en)
de relatie
die Beziehung (-en)
de sfeer
die Stimmung
het gesprek
das Gespräch (-e)
de interresse
das Interesse (-n)
de ontmoeting
das Treffen (-)
de verhouding
das Verhältnis
afgesproken hebben met
verabredet sein mit
blij zijn
sich freuen
elkaar leren kennen
sich kennenleren
familie zijn van
verwandt sein mit
goed humeur hebben
gute Laune haben
iets gemeenschappelijk hebben
etwas gemeinsam haben
krijgen
bekommen - bekommen
kunnen opschieten met
sich verstehen mit - verstanden
ontmoeten
sich treffen - getroffen
samenwonen
zusammenleben
scheiden
sich scheiden lassen
spijten
leidtun - leidgetan
trouwen
heiraten
verliefd worden op
zich verlieben in
zoenen
sich Küssen
bekend
bekannt
beleefd
höflich
bevriend
befreundet
gelukkig
glücklich
gênant
peinlich
gescheiden
geschieden
getrouwd
verheiratet
grappig
lustig
jammer
schade
moedig
mutig
slank
schlank
stom
doof
sympathiek
sympathisch
trots
stolz
verdrietig
traurig
verschrikkelijk
schrecklich
zenuwachtig
aufgeregt
al
schon
echt
wirklich, echt
hetzelfde, dezelfde
dieselbe, dasselbe, derselbe
hoewel
obwohl
in ieder geval
auf jeden Fall
toch
ja
mischien
vielleicht
pas
erst
tijdens, terwijl
während
toevallig
zufällig
vast, beslist
bestimmt
zeker
sicher
zelfs
sogar
het compromis
der Kompromiss (-e)
de ruzie
der Streit
het standpunt
der Standpunkt (-e)
de vent, kerel
der Typ (-en)
de volwassene
der Erwachsene (-n)
de oplossing
die Lösung (-en)
aanbieden
anbieten - angeboten
adviseren
raten - geraten
bedoelen
meinen
beledigen
beleidigen
discussieren met …
diskutieren mit ….über…..
over… durven
sich trauen
elkaar omhelzen
sich umarmen
enthousiast over iets zijn
von etwas begeistert sein
geloven in
glauben an
het (on)eens zijn
(nicht) einverstanden sein
het uitmaken
Schluss machen
langskomen bij
vorbeikommen bei - vorbeigekommen
met elkaar spreken over
sich unterhalten über - unterhalten
met ‘je’ aanspreken
duzen
met ‘u’ aanspreken
siezen
noemen
nennen - genannt
overhalen
überreden
overtuigen
überzeugen
reageren
reagieren
ruzie maken
sich streiten - gestritten
van mening zijn
der Meinung sein
vertrouwen
vertrauen
verwachten
erwarten
wennen aan
sich gewöhnen an
zich voorstellen
sich etwas vorstellen
belangerijk
wichtig
handig
praktisch
kort - korter
kurz - kürzer
lang - langer
lang - länger
nieuwsgierig
neugierig
teleurgesteld
enttäuscht
trouwens
übrugens
als, indien
wenn
bovendien
außerdem
dat klopt
Das stimmt
desondanks
trotzdem
dus
also
helaas
leider
nadat
nachdem
of (als voegwoord)
ob
samen
zusammen
samen, gemeenschappelijk
gemeinsam
tenslotte
schließlich
toen
als
volgens mij
meiner Meinung nach
voortdurend
ständig
want, dan
denn
