H3: Celstructuur- en functie Flashcards
Uit welke grote onderdelen bestaat een cel?
De cel bestaat uit het celmembraan, het cytoplasma en de celkern. Het celmembraan scheidt de celinhoud van de omgeving. De celinhoud bestaat uit het cytoplasma en de celkern. Het cytoplasma bestaat uit cytosol, intracellulaire vloeistof, en organellen, intracellulaire structuren.
Bespreek de chemische bouw van een celmembraan
Een celmembraan bestaat uit membraanlipiden, membraaneiwitten en membraankoolhydraten.
Wat is de functie van lipiden in de celmembraan?
Lipiden, en meer specifiek de fosfolipiden, zorgen ervoor dat het celmembraan kan optreden als een selectieve fysieke barrière tussen de omringende extracellulaire vloeistof en het cytoplasma. Een tweede belangrijke lipide is cholesterol, deze verstevigt het plasmamembraan waardoor het minder vloeibaar en minder permeabel (doordringbaar) wordt. Naast fosfolipiden en cholesterol zijn er nog een kleine hoeveelheid andere vetten aanwezig.
Wat is de functie van koolhydraten in de celmembraan?
Koolhydraten vormen complexe moleculen met de eiwitten en vetten aan het buitenste oppervlak van het celmembraan. De koolhydraatgedeelten van moleculen, zoals glycoproteïnen en glycolipiden, fungeren als smeermiddel of kleefmiddel voor de cel, ze werken als receptor voor extracellulaire verbindingen en maken deel uit van een herkenningssysteem waarmee wordt voorkomen dat het immuunsysteem de lichaamseigen cellen en weefsels aanvalt.
Wat is de functie van eiwitten in de celmembraan?
→ Receptoreiwitten – gevoelig voor specifieke extracellulaire stoffen die zich aan de eiwitten binden, waardoor de activiteiten van de cel worden gewijzigd
→ Kanaaleiwitten – Centrale porie, of kanaal, maakt het mogelijk dat water, ionen en andere opgeloste stoffen het vetgedeelte van het membraan kunnen omzeilen
→ Dragereiwitten: binden zich aan opgeloste stof en vervoeren deze door het plasmamembraan heen
→ Enzymen – Katalyseren reacties in de extracellulaire vloeistof of in de intracellulaire vloeistof
→ Verankeringseiwitten – hechten het plasmamembraan aan andere structuren vast en stabiliseren de positie van de cel
→ Herkenningseiwitten – maken aan het immuunsysteem kenbaar of een cel al dan niet lichaamseigen is en of deze afwijkend of gezond is
Welke transportmogelijkheden van stoffen in en uit de cel zijn er?
- Diffusie
- Osmose
- Filtratie
- Gefaciliteerde diffusie
- Actief transport
- Vesiculair transport
Bespreek diffusie
PASSIEF
De verplaatsting van de moleculen van opgeloste stoffen in de richting van de lagere concentratie opgeloste stof.
Drijvende kracht = concentratiegradiënt
Bespreek osmose
PASSIEF
De verplaatsing van watermoleculen in de richting van de oplossing met de hoogste concentratie opgeloste deeltjes.
Drijvende kracht = concentratiegradiënt
Bespreek filtratie
PASSIEF
De verplaatsing van water, meestal met opgeloste stoffen, onder hydrostatische druk.
Drijvende kracht = hydrostatische druk
Bespreek gefaciliteerde diffusie (dragereiwit)
PASSIEF
Het te transporteren molecuul bindt zich aan een dragereiwit/ ionenpomp, steeds in de richting van de lagere concentratie opgeloste stof.
Drijvende kracht = concentratiegradiënt
Bespreek actief transport (dragereiwit)
ACTIEF
ATP levert de nodige energie om ionen of moleculen adhv gespecialiseerde dragereiwitten te transporteren naar binnen of naar buiten de cel. Drijvende kracht = ATP
Bespreek vesiculair transport
ACTIEF
De te vervoeren stof wordt verpakt in een blaasje en naar binnen (endocytose) of naar buiten (exocytose) de cel getransporteerd
Drijvende kracht = ATP
Wat is isotoon? Geef ook een voorbeeld
Isotoon betekent dat er een evenwicht is tussen de intracellulaire vloeistof en de extracellulaire vloeistof. De oplossing veroorzaakt geen netto-watertransport in of uit de cel. Als er 1 watermolecuul binnengaat, gaat er 1 buiten. Bvb een rode bloedcel die mooi zijn vorm behoudt.
Wat is hypertoon? Geef ook een voorbeeld
Hypertoon betekent dat er meer water uit de cel gaat dan in de cel. Bvb een rode bloedcel gaat krimpen en droogt uit.
Wat is hypotoon? Geef ook een voorbeeld
Hypotoon betekent dat er meer water in de cel gaat dan uit de cel. Bvb een rode bloedcel zwelt op als een ballon.