H2: Het moleculaire organisatieniveau Flashcards

1
Q

Wat is een isotoop?

A

Een isotoop is een atoom met een afwijkend aantal neutronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een atoomgetal?

A

Het atoomgetal of atoomnummer geeft het aantal protonen (positief geladen deeltjes) van een atoom weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het maximaal aantal elektronen op de eerste, op de tweede en op de derde elektronenschil?

A

Op de eerste schil: 2, op de tweede & de derde schil: 8.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een stabiel en een instabiel atoom?

A

Een stabiel atoom is een atoom waarvan de buitenste schil het maximum aantal elektronen bevat, de buitenste schil is dan volledig. Bij een instabiel atoom is het maximum aantal elektronen op de buitenste schil niet bereikt en dus onvolledig. Een stabiel atoom is niet echt reactief, het zijn de instabiele atomen die nuttig en belangrijk zijn voor biologische systemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk vier chemische bindingen tussen atomen of moleculen ken je?

A

Ionbinding
Metaalbinding
Covalente binding
Waterstofbrug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een ionbinding?

A

Chemische binding die ontstaat door de chemische aantrekkingskracht tussen kationen (positief geladen atomen) en anionen (negatief geladen atomen). Het kation heeft een of meerdere elektronen afgestaan, het anion heeft een of meerdere elektronen opgenomen. Door het verschil in lading blijven ze bij elkaar. (vb keukenzout, natriumchloride: natriumion Na+ & chloorion Cl-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt een metaalbinding?

A

Elektronen worden afgestaan en zweven rond in een bepaalde structuur. De negatieve elektronen houden de positief geladen deeltjes bij elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is covalente binding?

A

Chemische binding die ontstaat doordat atomen elektronen met andere atomen gaan delen om zo een volledig gevulde buitenste schil te bekomen. De gedeelde atomen houden de atomen bij elkaar. Bij een enkelvoudige covalente binding wordt er 1 paar elektronen gedeeld (elk atoom 1, bvb waterstof H2), bij dubbele covalente bindingen worden er 2 paar atomen gedeeld (bvb zuurstof O2 of koolstofdioxide CO2). Bij apolaire verbindingen worden de elektronen gelijk verdeeld tussen de gebonden atomen. Bij polaire covalente verbindingen zijn ze ongelijk verdeeld en worden de atomen licht positief of negatief geladen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een waterstofbrug?

A

Chemische binding tussen de geringe positieve lading op het waterstofatoom van een polaire covalente binding en de geringe negatieve lading op een zuurstof- of stikstofatoom van een andere polaire covalente binding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke drie typen chemische reacties ken je? Geef van elk type chemische reactie ook een voorbeeld van een scheikundige formule.

A
  • Afbraakreacties – afbraak van moleculen tot kleiner fragmenten: AB  A + B
    o Hydrolyse - speciale afbraakreactie waarbij ook water wordt gesplitst: AB + H20  AH + BOH
  • Synthesereacties – opbouw van moleculen uit kleinere onderdelen: A+B  AB
    o Condensatie – speciale reactie waarbij water gevormd wordt: AH + BOH  AB + H20
  • Substitutiereacties – uitwisseling, de onderdelen van de moleculen worden opnieuw gerangschikt AB + CD  AD + CB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke invloed heeft een enzyme op een chemische reactie?

A

Een enzym is een speciale molecule die de activeringsenergie verlaagt waardoor de chemische reactie versneld kan gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaar: basisch

A

Een basische oplossing is een oplossing waarbij het aantal hydroxide moleculen hoger is dan het aantal waterstof moleculen. De pH is hierbij groter dan 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verklaar: zuur

A

Een zure oplossing is een oplossing waarbij het aantal waterstof moleculen hoger is dan het aantal hydroxide moleculen. De pH is dan lager dan 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verklaar: neutraal

A

Een neutrale oplossing is een oplossing waarbij het aantal hydroxide moleculen gelijk is aan het aantal waterstofmoleculen. De pH is dan gelijk aan 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een base?

A

Een base is een stof die in een oplossing uiteenvalt en hydroxide ionen (OH-) afgeeft. Bvb NaOH (natriumhydroxide)  Na+ + OH-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een zuur?

A

Een zuur is een stof die in een oplossing uiteenvalt en waterstofionen (H+) afgeeft. Bvb HCL  H+ + Cl-

17
Q

Wat is een zout?

A

Een zout is een stof die bestaat uit een kation die geen waterstofion is en een anion die geen hydroxideion is. Bvb NaCl (natriumchloride, keukenzout)  Na+ + Cl-.

18
Q

Wat is een buffer?

A

Een buffer is een verbinding die de pHwaarde stabiliseert, door waterstofionen uit de oplossing op te nemen of door waterstofionen aan te vullen.

19
Q

Bespreek de scheikundige structuur van koolhydraten

A

Een koolhydraat is een organisch molecuul die bestaat uit koolstof, waterstof en zuurstof in een verhouding van 1 : 2 : 1. Bijvoorbeeld C6H1206 glucose is een monosacharide. Een koolhydraat kan ook bestaan uit een keten van monosachariden.

20
Q

Bespreek de scheikundige structuur van proteïnen

A

Een proteïne bestaat uit lange ketens van organische moleculen, aminozuren. Er zijn verschillende aminozuren.

21
Q

Bespreek de scheikundige structuur van triglyceriden

A

Een triglyceride is een organisch molecuul waarbij 3 vetzuren zijn gekoppeld aan één glycerolmolecule.

22
Q

Bespreek de scheikundige structuur van DNA

A

Desoxyribonucleïnezuur is een nucleïnezuur. DNA bestaat uit 2 nucleotideketens die bij elkaar worden gehouden door waterstofbruggen tussen de tegenover elkaar gelegen stikstofhoudende basen, die bovendien steeds paarsgewijs voorkomen:
- Adenine – Thymine
- Thymine – Adenine
- Guanine – Cytosine
- Cytosine - Guanine

23
Q

Bespreek de scheikundige structuur van RNA

A

Ribonucleïnezuur is een nucleïnezuur. RNA bestaat uit een enkele keten van nucleotiden met de vier volgende stikstofhoudende basen:
- Adenine
- Uracyl
- Guanine
- Cytosine

24
Q

Bespreek de scheikundige structuur van ATP

A

Adenosinetrifosfaat is de energierijke verbinding in de cellen. ATP kan worden gesplitst in adenosinedifosfaat en een fosfaatgroep en energie
nl ATP > ADP + P + E