H12: Het cardiovasculair stelsel: het hart Flashcards

1
Q

Wat zijn de drie lagen van de hartwand?

A

Epicardium (visceraal pericardium)
Myocardium
Endocardium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn intercalaire schijven?

A

Bevatten desmosomen. Die zorgen ervoor dat de cytoskeletten van twee aangrenzende cellen sterk met elkaar verankerd zijn.
Bevatten ook gap junctions. Via deze gaatjes kunnen ionen zich van de ene naar de andere cel verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke functie hebben intercalaire schijven in het hartspierweefsel?

A
  1. Contractiekracht van de ene naar de andere cel overbrengen
  2. actiepotentialen geleiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de vier hartkleppen?

A

Rechts:
- rechter atrioventriculaire klep/ valva tricuspidalis
- rechter halvemaanvormige klep/ valva pulmonalis

Links:
- linker atrioventriculaire klep/ valva dicuspidalis/mitralisklep
- linker halvemaanvormige klep/ aortaklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem de wanden tussen de beide atria en ventrikels.

A

Atria: interiatriaal septum
Ventrikels: interventriculair septum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werken de atrioventriculaire kleppen?

A

Ze werken als ventielen en laten het bloed uitsluitend in één richting stromen. Van atrium naar ventrikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek de bloedvaten die van en naar het hart lopen voor de grote bloedsomloop

A

Vena cava inferior: brengt het O2 arme bloed van het stromingsgebied onder het diafragma terug naar het rechteratrium

Vena cava superior: brengt het O2 arme bloed van het stromingsgebied boven het diafragma terug naar het rechteratrium

Aorta: brengt het O2 rijke bloed naar de rest van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bespreek de bloedvaten die van en naar het hart lopen voor de kleine bloedsomloop

A

Truncus pulmonalis: brengt het O2 arme bloed naar de longer

Vena pulmonalis (4x): brengt het O2 rijke bloed terug naar het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom zijn de wanden van de atria dunner dan deze van de ventrikels?

A

Omdat er niet veel druk nodig is in de atria om het bloed naar de ventrikels te stuwen.
Vanuit de ventrikels moet het bloed verder gestuwd worden > meer druk nodig > dikker wanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is de wand van het rechter ventrikel dunner dan die van het linker ventrikel?

A

Omdat het linker ventrikel meer druk moet kunnen opbouwen om het bloed door de veel omvangrijkere grote bloedsomloop te stuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke cellen staan in voor de prikkel in het prikkelgeleidingssyteem van het hart? Wat doen ze en waar?

A

Nodale cellen/pacemakercellen en geleidende cellen

Nodale cellen: wekken een eigen prikkel op. Te vinden op twee plaatsen:
1. Sino-atriale knoop: 70-80x/min maakt deze groep cellen een prikkel aan
2. Atrio-ventriculaire knoop: 40à60x/min maakt deze groep een prikkel aan

Geleidende cellen: geleiden het actiepotentiaal
Te vinden op drie plaatsen:
1. Bundel van His
2. Bundeltakken links en rechts
3. Purkinjevezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de verschillende stappen in het prikkelgeleidingssysteem?

A
  1. Sino-atriale knoop wekt een prikkel op
  2. Prikkel verspreidt over de wand van de atria > contractie
  3. Prikkel bereikt de atria-ventriculaire knoop waar hij 100 milliseconden vastgehouden wordt zodat het bloed de tijd heeft om van het atrium naar het ventrikel te stromen
  4. De prikkel loopt over de bundel van His
  5. De prikkel verdeelt zich over de linker en rechter bundeltak
  6. De prikkel splitst zich verder uit over de verschillende Purkinjevezels
  7. De prikkel verspreid zich over de wand van de ventrikels > contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvoor staan de verschillende kenmerken af te lezen op een elektrocardiogram?

A

P-top: depolarisatie van atria
QRS-comples: depolarisatie van ventrikels en repolarisatie van taria
T-top: repolarisatie van ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is atriale diastole? Wat doen de kleppen?

A

Atrium ontspant
Atrioventriculaire klep is gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is atriala systole? Wat doen de kleppen?

A

Contractie van atrium
Atripventriculaire klep is open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van is ventriculaire diastole?

A

Ontspanning van ventrikel
Atrioventriculaire klep is open
Halvemaanvormige klep is gelsoten

17
Q

Wat is ventriculaire systole?

A

Contractie van ventrikel
Atrioventriculaire klep is gesloten
Halvemaanvormige klep is open

18
Q

Waarvoor staat de eerste harttoon?

A

Als de atrioventriculaire kleppen sluiten en de halvemaanvormige kleppen opengaan

19
Q

Waarvoor staat de twee harttoon?

A

Begin van de ventriculaire diastole als de halvemaanvormige kleppen zich sluiten.

20
Q

Wat is hartminuutvolume?

A

De hoeveelheid bloed die door het LV in één minuut wordt weggevoerd. Kan 7x zo groot zijn bij maximale inspanning.

21
Q

Geef de formule voor de berekening van het hartminuutvolume

A

HMV = HF x SV
hartminuutvolume = hartfrequentie x slagvolume

22
Q

Welke drie factoren reguleren het hartminuutvolume?

A
  1. Bloedvolume-reflexen
  2. Bezenuwing: autonome innervatie
  3. Hormonen
23
Q

Bespreek de bloedvolume-reflexen (HMV)

A
  1. Bainbridge relfex/ atriumreflex
    Heeft invloed op hartfrequentie. Hoe meer vulling van het atrium, hoe hoger de HF
  2. Frank-Starling mechanisme/ventrikelreflex
    Heeft invloed op slagvolume. Hoe meer vulling van het ventrikel, hoe groter het slagvolume
24
Q

Bespreek de autonome innervatie (HMV)

A

Dubbele bezenuwing die komt vanuit het medula oblongata.
Medula oblongata ontvangt constant informatie vanuit
1. Baroreceptoren: gevoelig voor druk, meten bloeddruk
2. Chemoreceptoren: meten O2 en CO2 in het bloed

Als het hartzenuwstel prikkels stuurt vanuit het SYMPATISCH stelsel > steiging van HF en SV
Als het hartzenuwstelsel prikkels stuurt vanuit het PARASYMPATISCH stelsel > daling van HF en SV

25
Q

Bespreek de hormonen (in kader van HMV)

A

Deze hormonen hebben een stimulerende invloed op HF en SV:
1. Adrenaline en noradrenaline
2. Schildklierhormonen
3. Glucagon