H3 basisvaardigheden Flashcards

1
Q

Wat zijn basisvaardigheden van taal?

A

Taalvaardigheden die leerlingen als basis nodig hebben om te functioneren in het (vervolg) onderwijs en de samenleving, waaronder lezen, schrijven en mondelinge taalvaardigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat omvat digitale geletterdheid?

A

Het verwerven van kennis over digitale technologie, leren omgaan hiermee, en kritisch en bewust maken van de mogelijkheden en risico’s van digitale technologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de vier domeinen van digitale geletterdheid.

A
  • Digitale informatievaardigheden
  • Computational thinking
  • Praktische ICT-vaardigheden
  • Mediawijsheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is burgerschap?

A

Het verwerven van kennis over de democratische rechtsstaat, leven in een diverse samenleving en sociale en democratische competenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe is de burgerschapskennis in groep 8 veranderd tussen 2009 en 2020?

A

Licht gedaald, en was in 2009 al onder het gewenste niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de basisvaardigheden van rekenen?

A

Rekenvaardigheden die leerlingen als basis nodig hebben om te functioneren in het onderwijs en de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen lezen, skimmen en snellezen?

A
  • Lezen: verwerken van tekst om de betekenis te achterhalen
  • Skimmen: snel door de tekst voor specifieke informatie
  • Snellezen: sneller lezen zonder tekstbegrip te verliezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de vertragende factor tijdens het lezen?

A

Het verspringen van ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het herstelzoekproces?

A

Zoeken naar wat er eerder stond en terugkomen op waar je nu aan het lezen bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is transfer of learning?

A

Het kunnen gebruiken van kennis, vaardigheden en/of attitudes in een nieuwe situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de ‘levels of text representation’ bij het leren lezen?

A
  • Oppervlaktestructuur
  • Tekstbetekenis
  • Situatiemodel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de whole language/globale leesmethode?

A

Een methode waarbij kinderen in een rijke talige omgeving betekenis ontdekken in teksten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is phonics- of structuurmethode?

A

Een methode waarbij lezen expliciet wordt aangeleerd door klanken en letters te verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijke verschillen tussen leren praten en leren lezen?

A
  • Leren praten: vroeg in de ontwikkeling, automatisch, geen expliciete instructie nodig
  • Leren lezen: later, complex, expliciete instructie nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is handschrijven belangrijk voor kinderen?

A

Het heeft voordelen zoals betere letterherkenning, activering van hersengebieden en beter onthouden van informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat meet de PISA?

A

De kennis en vaardigheden van 15-jarige leerlingen in leesvaardigheid, wiskundige geletterdheid en wetenschappelijke geletterdheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de rol van OESO in het PISA-onderzoek?

A

Het is een samenwerkingsverband van 34 landen dat sociaal en economisch beleid bespreekt, bestudeert en coördineert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de verschillen in wiskundeprestaties tussen jongens en meisjes?

A

Meisjes scoren beter in alle vakken, maar jongens hebben betere wiskundescores.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de beste manier om te leren lezen?

A

Door veel te oefenen en gebruik te maken van effectieve leesmethoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Digitale informatievaardigheden

A
  • Het gebruik van digitale technologie om informatie op te zoeken en op een passende manier om te gaan met digitale informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Computational thinking

A
  • Denkvaardigheden en strategieën die leerlingen helpen om complexe problemen te (her) formuleren zodat computertechnologie kan bijdragen aan het oplossen hiervan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Praktische ICT-vaardigheden

A
  • Het benutten van de mogelijkheden van digitale technologie en inzicht hebben in de werking van digitale apparaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mediawijsheid

A
  • Het kritisch en bewust omgaan met digitale media in de samenleving
24
Q

near/nabije transfer

A

deze situatie kan heel erg lijken op wat je geleerd hebt

25
Q

far/verre transfer

A

juist niet lijken of wat je hebt geleerd

26
Q
  1. Oppervlaktestructuur
A
  • Het herkennen van woorden en mentaal ontleden van zinnen
27
Q
  1. Tekstbetekenis
A
  • De betekenis van zinnen aan elkaar verbinden
28
Q
  1. Situatiemodel
A
  • De achtergrondkennis (1 en 2) integreren met tekst
29
Q

Taalvaardigheden die leerlingen als basis nodig hebben om te functioneren in het (vervolg) onderwijs en de samenleving, waaronder lezen, schrijven en mondelinge taalvaardigheid.

A

Wat zijn basisvaardigheden van taal?

30
Q

Het verwerven van kennis over digitale technologie, leren omgaan hiermee, en kritisch en bewust maken van de mogelijkheden en risico’s van digitale technologie.

A

Wat omvat digitale geletterdheid?

31
Q
  • Digitale informatievaardigheden
  • Computational thinking
  • Praktische ICT-vaardigheden
  • Mediawijsheid
A

Noem de vier domeinen van digitale geletterdheid.

32
Q

Het verwerven van kennis over de democratische rechtsstaat, leven in een diverse samenleving en sociale en democratische competenties.

A

Wat is burgerschap?

33
Q

Licht gedaald, en was in 2009 al onder het gewenste niveau.

A

Hoe is de burgerschapskennis in groep 8 veranderd tussen 2009 en 2020?

34
Q

Rekenvaardigheden die leerlingen als basis nodig hebben om te functioneren in het onderwijs en de samenleving.

A

Wat zijn de basisvaardigheden van rekenen?

35
Q
  • Lezen: verwerken van tekst om de betekenis te achterhalen
  • Skimmen: snel door de tekst voor specifieke informatie
  • Snellezen: sneller lezen zonder tekstbegrip te verliezen
A

Wat is het verschil tussen lezen, skimmen en snellezen?

36
Q

Het verspringen van ogen.

A

Wat is de vertragende factor tijdens het lezen?

37
Q

Zoeken naar wat er eerder stond en terugkomen op waar je nu aan het lezen bent.

A

Wat is het herstelzoekproces?

38
Q

Het kunnen gebruiken van kennis, vaardigheden en/of attitudes in een nieuwe situatie.

A

Wat is transfer of learning?

39
Q
  • Oppervlaktestructuur
  • Tekstbetekenis
  • Situatiemodel
A

Wat zijn de ‘levels of text representation’ bij het leren lezen?

40
Q

Een methode waarbij kinderen in een rijke talige omgeving betekenis ontdekken in teksten.

A

Wat is de whole language/globale leesmethode?

41
Q

Een methode waarbij lezen expliciet wordt aangeleerd door klanken en letters te verbinden.

A

Wat is phonics- of structuurmethode?

42
Q
  • Leren praten: vroeg in de ontwikkeling, automatisch, geen expliciete instructie nodig
  • Leren lezen: later, complex, expliciete instructie nodig
A

Wat zijn de belangrijke verschillen tussen leren praten en leren lezen?

43
Q

Het heeft voordelen zoals betere letterherkenning, activering van hersengebieden en beter onthouden van informatie.

A

Waarom is handschrijven belangrijk voor kinderen?

44
Q

De kennis en vaardigheden van 15-jarige leerlingen in leesvaardigheid, wiskundige geletterdheid en wetenschappelijke geletterdheid.

A

Wat meet de PISA?

45
Q

Het is een samenwerkingsverband van 34 landen dat sociaal en economisch beleid bespreekt, bestudeert en coördineert.

A

Wat is de rol van OESO in het PISA-onderzoek?

46
Q

Meisjes scoren beter in alle vakken, maar jongens hebben betere wiskundescores.

A

Wat zijn de verschillen in wiskundeprestaties tussen jongens en meisjes?

47
Q

Door veel te oefenen en gebruik te maken van effectieve leesmethoden.

A

Wat is de beste manier om te leren lezen?

48
Q
  • Het gebruik van digitale technologie om informatie op te zoeken en op een passende manier om te gaan met digitale informatie
A

Digitale informatievaardigheden

49
Q
  • Denkvaardigheden en strategieën die leerlingen helpen om complexe problemen te (her) formuleren zodat computertechnologie kan bijdragen aan het oplossen hiervan
A

Computational thinking

50
Q
  • Het benutten van de mogelijkheden van digitale technologie en inzicht hebben in de werking van digitale apparaten
A

Praktische ICT-vaardigheden

51
Q
  • Het kritisch en bewust omgaan met digitale media in de samenleving
A

Mediawijsheid

52
Q

deze situatie kan heel erg lijken op wat je geleerd hebt

A

near/nabije transfer

53
Q

juist niet lijken of wat je hebt geleerd

A

far/verre transfer

54
Q
  • Het herkennen van woorden en mentaal ontleden van zinnen
A
  1. Oppervlaktestructuur
55
Q
  • De betekenis van zinnen aan elkaar verbinden
A
  1. Tekstbetekenis
56
Q
  • De achtergrondkennis (1 en 2) integreren met tekst
A
  1. Situatiemodel