H3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de bouwstenen van proteïnen?

A

α-aminozuren

α-aminozuren zijn de basisbouwstenen van eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke functie hebben enzymen in het lichaam?

A

Biologische katalysatoren

Enzymen versnellen chemische reacties in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn defensieve proteïnen?

A

Antilichamen

Defensieve proteïnen worden geproduceerd als reactie op antigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de rol van transportproteïnen?

A

Dragen materiaal van de ene naar de andere plaats in het lichaam

Voorbeelden zijn hemoglobine en myoglobine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn structurele proteïnen?

A

Zij verschaffen mechanische steun

Voorbeelden zijn collageen en keratine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn bewegingsproteïnen?

A

Actine en myosine

Deze proteïnen zijn essentieel voor spierbeweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn nutriëntproteïnen?

A

Bijvoorbeeld ei-albumine en caseïne

Deze proteïnen dienen als aminozuren voor embryo’s of kleine kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel verschillende α-aminozuren bestaan er?

A

Twintig

Deze aminozuren zijn genetisch ingebouwd in eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een peptidebinding?

A

Een amidebinding tussen de α-carbonzuurgroep van één aminozuur en de α-aminogroep van een ander

Peptidebindingen vormen de basis van polypeptideketens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de primaire structuur van een eiwit?

A

De volgorde van de aminozuren in de keten

De primaire structuur bepaalt hoe het eiwit vouwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de vier niveaus van proteïnestructuur?

A
  1. Primaire structuur
  2. Secundaire structuur
  3. Tertiaire structuur
  4. Quaternaire structuur

Deze niveaus beschrijven de organisatie van eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat beschrijft de secundaire structuur van eiwitten?

A

Lokale, repetitieve conformaties van de keten

Dit omvat structuren zoals α-helix en β-vouwblad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de tertiaire structuur van een eiwit?

A

De driedimensionale structuur van het gehele eiwit

Dit niveau van structuur is cruciaal voor de functie van het eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de quaternaire structuur van een eiwit?

A

Superstructuur van twee of meer (nagenoeg) identieke eiwitketens

Dit niveau is belangrijk voor eiwitten die uit meerdere subeenheden bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen het N-terminaal en C-terminaal aminozuur in een peptideketen?

A

N-terminaal: vrije aminogroep; C-terminaal: vrije carboxylgroep

Dit bepaalt de richting van de peptideketen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat bepaalt de primaire structuur van een eiwit?

A

De lineaire reeks van aminozuren

Een verandering in een enkel aminozuur kan de functie beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de twee soorten secundaire structuren?

A

α-helix en β-vouwblad

Deze structuren zijn belangrijk voor de stabiliteit van eiwitten.

18
Q

Wat is de rol van disulfidebindingen in eiwitten?

A

Verbinding van verschillende polypeptideketens

Dit versterkt de structuur van eiwitten.

19
Q

Wat minimaliseert de sterische hinder tussen de zijgroepen van de aminozuren?

A

De interactie tussen C=O en H-N groepen

Dit verwijst naar de ruimtelijke indeling van aminozuren in eiwitten.

20
Q

Wat stabiliseert de α-helix structuur?

A

Waterstofbruggen

Deze bruggen zijn evenwijdig aan de as van de schroef.

21
Q

Welke proteïnen bestaan volledig uit α-helix?

A

α-keratinen

Dit zijn structurele proteïnen.

22
Q

Wat is de structuur van een β-vouwblad?

A

Gestrekte, zig-zag structuur

De zijgroepen steken naar boven en naar onder.

23
Q

Hoe worden parallele ketens in een β-vouwblad gestabiliseerd?

A

Door waterstofbruggen tussen C=O en H-N groepen

Deze bruggen liggen loodrecht op de lengteas van het vouwblad.

24
Q

Noem de vier soorten interacties die bijdragen aan de tertiaire structuur.

A
  • Waterstofbruggen
  • Ion-ion interacties
  • Dipool interacties
  • Hydrofobe interacties
  • Disulfidebindingen

Deze interacties maximaliseren aantrekkingskrachten.

25
Q

Wat zijn de twee belangrijke tertiaire structuren van eiwitten?

A
  • Bolvorm
  • Vezel

Bolvormige eiwitten zijn meestal oplosbaar in cytoplasma, terwijl vezelachtige eiwitten vaak structureel zijn.

26
Q

Hoe vormt een superhelix in α-keratine?

A

Twee α-helices

Dit leidt tot een structuur die verder kan samenvoegen tot protofilamenten.

27
Q

Wat is de basisstructuur van een zijdevezel?

A

Een β-vouwblad van repetitieve aminozuren

De structuur verklaart de grote sterkte van zijde.

28
Q

Wat is de quaternaire structuur van eiwitten?

A

Proteïnen die uit meer dan één peptide bestaan

De subeenheden kunnen identiek zijn of verschillen.

29
Q

Wat houdt de quaternaire structuur bij elkaar?

A

Aantrekkingskrachten tussen R groepen

Dit omvat van der Waalskrachten, waterstofbruggen, ionische bruggen en disulfidebruggen.

30
Q

Wat is de functie van hemoglobine?

A

Transport van zuurstof van de longen naar de weefsels

Hemoglobine bestaat uit vier peptiden.

31
Q

Wat is het verschil tussen foetaal en maternale hemoglobine?

A

Foetaal hemoglobine heeft een grotere affiniteit voor zuurstof

Dit bevordert de zuurstofoverdracht van moeder naar foetus.

32
Q

Wat is de rol van myoglobine?

A

Opslag van zuurstof in de skeletspieren

Myoglobine heeft een grotere affiniteit voor zuurstof dan hemoglobine.

33
Q

Wat zijn essentiële aminozuren?

A

Aminozuren die via voeding moeten worden verkregen

Niet-essentiële aminozuren kunnen door het lichaam worden gesynthetiseerd.

34
Q

Wat is denaturatie van eiwitten?

A

Verlies van functionaliteit door verandering van de 3D structuur

Dit kan worden veroorzaakt door verstoring van intermoleculaire en intramoleculaire interacties.

35
Q

Noem enkele denaturerende factoren.

A
  • Temperatuur
  • pH
  • Organische solventen
  • Detergenten
  • Zware metalen
  • Mechanische spanning

Deze factoren kunnen leiden tot verandering van de eiwitstructuur.

36
Q

Wat gebeurt er bij hogere temperaturen in een waterige eiwitoplossing?

A

Zwakke interacties worden verbroken en moleculaire beweging neemt toe

Dit resulteert in een verandering van de 3D vorm.

37
Q

Hoe beïnvloedt pH de structuur van eiwitten?

A

Verandering van lading beïnvloedt intramoleculaire interacties

Dit kan leiden tot neerslaan van eiwit, zoals in melk bij toevoeging van zuur.

38
Q

Wat gebeurt er bij de toevoeging van apolaire solventen aan eiwitten?

A

Polaire interacties met water worden verstoord

Dit leidt tot verandering van de 3D structuur en verlies van functionaliteit.

39
Q

Wat is het effect van zware metalen op eiwitten?

A

Vormen ligand-metaal bindingen met negatief geladen groepen

Dit resulteert in verandering van de 3D structuur en verlies van functie.

40
Q

Wat is een tetrapeptide?

A

Een peptide dat bestaat uit 4 aminozuren

Bijvoorbeeld Ala-Tyr-Asp-Gly.

41
Q

Wat wordt vermoedelijk veranderd onder invloed van een pH verandering?

A

De 3D structuur van een eiwit

Dit kan leiden tot denaturatie.