H2 Flashcards

1
Q

Wat zijn lipiden?

A

Organische moleculen gekenmerkt door hun oplosbaarheid in apolaire solventen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke vier klassen worden lipiden onderverdeeld?

A
  • Vetzuren (verzadigde en onverzadigde)
  • Glyceriden (glycerolhoudende lipiden)
  • Niet-glyceride lipiden (sfingolipiden, steroïden, waxen)
  • Complexe lipiden (lipoproteïnen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de functies van lipiden?

A
  • Energiereserve
  • Energiebron
  • Structurele componenten van celmembranen
  • Bescherming van organen
  • Isolatie
  • Opname van vitamines en hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel kcal levert 1 gram vet bij verbranding?

A

9 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn vetzuren?

A

Monocarbonzuren met een lange, apolaire keten, die 12-24 koolstofatomen bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het effect van het aantal koolstofatomen op het smeltpunt van verzadigde vetzuren?

A

Het smeltpunt stijgt met het aantal koolstofatomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de IUPAC naam van caprinezuur?

A

Decaanzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de gecondenseerde formule van stearinezuur?

A

CH3-(CH2)16-COOH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het smeltpunt van oliezuur?

A

16 °C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn omega-3 vetzuren?

A

Vetzuren met een dubbele binding op het derde laatste koolstofatoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom zijn sommige vetzuren essentieel?

A

Ze moeten via voeding worden opgenomen omdat het lichaam deze niet kan aanmaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn prostaglandines?

A

C20 carbonzuren met een cyclopentaanring en tenminste één dubbele binding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van aspirine in relatie tot prostaglandines?

A

Aspirine inactiveert de synthese van prostaglandines door acetylering van het enzyme cyclooxygenase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn glyceriden?

A

De meest voorkomende lipiden, esters van vetzuren en glycerol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn fosfoglyceriden?

A

Belangrijke componenten in biologische membranen, esters afgeleid van glycerol, twee vetzuren en fosforzuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van triglyceriden?

A

Energiereserve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er bij de vorming van neutrale glyceriden?

A

Verestering van een vetzuur carboxylgroep met een alcohol hydroxylgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de belangrijkste eigenschappen van onverzadigde vetzuren?

A

Lager smeltpunt dan verzadigde vetzuren door kleinere intermoleculaire interacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de gecondenseerde formule van linolzuur?

A

CH3-(CH2)4-CH=CH-CH2-CH=CH-(CH2)7-COOH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het effect van prostaglandines op het lichaam?

A

Ze beïnvloeden hartslag, bloeddruk, bloedstolling, vruchtbaarheid en allergische reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn eicosanoïden?

A

Afgeleiden van arachidonzuur, zoals prostaglandines, thromboxanen en leukotriënen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn fosfoglyceriden?

A

Fosfoglyceriden zijn emulgatoren en structurele componenten van membranen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke apolaire staarten kunnen variëren?

A

De apolaire staarten van fosfoglyceriden kunnen variëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn non-glyceride lipiden?

A

Non-glyceride lipiden omvatten sfingolipiden, steroïden en wassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn sfingolipiden afgeleid van?

A

Sfingolipiden zijn afgeleid van sfingosine, een C18, onverzadigd aminodiol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn ceramides?

A

Ceramides zijn verbindingen van sfingosine met een vetzuur, verbonden via de amidebinding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is sfingomyeline?

A

Sfingomyeline is een ceramide, veresterd met fosforzuur en een polair alcohol.

28
Q

Wat is cerebroside?

A

Cerebroside is een ceramide gebonden aan een monosacharide, zoals glucose.

29
Q

Wat zijn sulfatiden?

A

Sulfatiden zijn derivaten van galactocerebroside, waarbij een sulfaatgroep veresterd is.

30
Q

Wat zijn steroïden belangrijk voor?

A

Steroïden zijn belangrijk voor veel biochemische functies en veranderen de fluïditeit van membranen.

31
Q

Wat is cholesterol?

A

Cholesterol is een component van het membraan en reguleert de fluïditeit van membranen.

32
Q

Wat zijn galzouten?

A

Galzouten zijn de carboxylaatzouten van galzuren, die bij fysiologische pH geïoniseerd zijn.

33
Q

Wat is de rol van progesteron?

A

Progesteron is een belangrijk zwangerschapshormoon voor de initiatie en beëindiging van de zwangerschap.

34
Q

Wat is estron?

A

Estron is een vrouwelijk geslachtshormoon, samen met estradiol en estriol.

35
Q

Wat is ethynylestradiol?

A

Ethynylestradiol is een synthetisch derivaat van estradiol, en is het actieve ingrediënt van de pil.

36
Q

Wat is testosteron?

A

Testosteron is een mannelijk geslachtshormoon, gesynthetiseerd uit progesteron in de testes.

37
Q

Wat is de functie van cortison?

A

Cortison is belangrijk in de regulatie van biochemische processen en is een ontstekingsremmende steroïde.

38
Q

Wat zijn wassen?

A

Wassen kunnen van verschillende bronnen komen en hebben verschillende chemische samenstellingen.

39
Q

Wat zijn complexe lipiden?

A

Complexe lipiden zijn lipiden die gebonden zijn aan andere types moleculen, zoals plasma lipoproteïnen.

40
Q

Wat zijn de vier types plasma lipoproteïnen?

A
  • Chylomicronen
  • Zeer lage dichtheid lipoproteïnen
  • Lage dichtheid lipoproteïnen
  • Hoge dichtheid lipoproteïnen
41
Q

Wat vervoeren chylomicronen?

A

Chylomicronen vervoeren voedingstriglyceriden uit de darm naar andere weefsels.

42
Q

Wat vervoeren lage dichtheid lipoproteïnen?

A

Lage dichtheid lipoproteïnen vervoeren cholesterol van de lever naar perifere weefsels.

43
Q

Wat is de functie van hoge dichtheid lipoproteïnen?

A

Hoge dichtheid lipoproteïnen vervoeren cholesterol van perifere weefsels naar de lever.

44
Q

Wat is de functie van lipoproteïnen?

A

Vervoeren cholesterol van perifere weefsels naar de lever

45
Q

Wat is de samenstelling van plasma lipoproteïnen?

A

Ongeveer 40 gew% lipiden en 60 gew% eiwitten

46
Q

Wat is het vloeibaar mozaïek model?

A

Een model dat de structuur van biologische membranen weergeeft

47
Q

Voor welke moleculen zijn membranen goed doorlaatbaar?

A

Apolaire moleculen en water

48
Q

Voor welke moleculen zijn membranen weinig doorlaatbaar?

A

Ionen zoals H+, Na+, K+, Cl-

49
Q

Wat zijn de belangrijkste lipiden in een membraan?

A

Fosfolipiden, zoals fosfoglyceriden en sfingolipiden

50
Q

Wat vormt een fosfolipide dubbellaag in water?

A

Fosfolipiden organiseren zich spontaan

51
Q

Wat beïnvloedt de vloeibaarheid van de fosfolipide dubbellaag?

A

Cholesterol zorgt ervoor dat de vloeibaarheid constant is, ongeacht de temperatuur

52
Q

Wat bepaalt de specifieke eigenschappen van membranen?

A

Eiwitten in de membraan

53
Q

Wat zijn de twee klassen van eiwitten in membranen?

A

Integrale eiwitten en perifere eiwitten

54
Q

Wat zijn integrale eiwitten?

A

Eiwitten die dwars door het membraan steken

55
Q

Wat zijn perifere eiwitten?

A

Eiwitten die gebonden zijn op het oppervlak van het membraan

56
Q

Wat zijn ionenkanalen?

A

Polaire holtes in sommige integrale eiwitten voor ionentransport

57
Q

Wat is passief transport?

A

Transport via normale diffusie, mee met de concentratiegradiënt

58
Q

Wat is actief transport?

A

Transport tegen de concentratiegradiënt in, energie nodig

59
Q

Wat zijn de twee ruimtes aan de binnen- en buitenkant van membranen?

A

Cytoplasma (binnen) en extracellulaire ruimte (buiten)

60
Q

Wat spelen suikerketens aan de buitenkant van membranen een rol in?

A

Celherkenning

61
Q

Vul in: Een membraan is een _______ van eiwitten in een dubbellaag van fosfolipiden.

62
Q

Wat zijn de smeltpunten van palmitinezuur en stearinezuur?

A

Stearinezuur heeft een hoger smeltpunt dan palmitinezuur

63
Q

Welk heeft het hoogste smeltpunt: glyceryl palmitaat of glyceryl palmitoleaat?

A

Glyceryl palmitaat

64
Q

Teken de structuur van een lipide zonder stereogeen centrum dat bij zure hydrolyse glycerol, laurinezuur en 2 equivalenten stearinezuur geeft.

65
Q

Teken de structuur van een lipide met een stereogeen centrum.