H2E Geschiedenis hfst. 4 begrippen Flashcards

1
Q

Atheïst

A

iemand die niet in een god gelooft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

driemachtenleer (trias politica)

A

theorie over de drie onderdelen van de macht van een overheid: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

indirecte belasting

A

belasting die wordt betaald door aankoop van producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mensenrechten

A

rechten van alle mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rationeel

A

met het vertand (de rede).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rechtsstaat

A

staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

standenmaatschappij

A

maatschappij waarin de bevolking is verdeeld in standen met eigen rechten en plichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tijd van pruiken en revoluties

A

zevende tijdvak (1700-1800).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verlichting

A

beweging van mensen die het gebruik van het verstand willen bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

westers

A

West-Europees een Noord-Amerikaans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bondstaat (federatie)

A

staat waarin het gezag is verdeeld tussen centrale overheid en de overheden van deelstaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dekolonisatie

A

het onafhankelijk worden van kolonies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

democratische revolutie

A

ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grondrechten

A

belangrijkste rechten van burgers die in de grondwet zijn vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grondwet

A

wet waarin staat hoe een staat geregeerd wordt en wat de grondrechten van de burgers zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kiesrecht

A

stemrecht, als iemand mag stemmen bij verkiezingen.

17
Q

principe

A

basisidee.

18
Q

burgelijk recht

A

wetten over de verhouding tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling.

19
Q

coalitie

A

verbond, samenwerking van landen of partijen.

20
Q

constitutionele monarchie

A

koninkrijk waarin de koning zich moet houden aan de grondwet.

21
Q

dienstplicht

A

als burgers de staat moeten dienen.

22
Q

gematigd

A

voor beperkte veranderingen.

23
Q

radicaal

A

voor grondige veranderingen.

24
Q

referendum

A

volksstemming

25
Q

scheiding van kerk en staat

A

als godsdienstige organisaties en overheid zich niet met elkaar bemoeien.

26
Q

staatsgreep

A

plotselinge en gewelddadige overname van de staatsmacht.

27
Q

tsaar

A

keizer van Rusland.

28
Q

algemeen kiesrecht

A

als iedereen mag stemmen.

29
Q

eenheidsstaat

A

staat waarin gemeente- en provinciebesturen het landbestuur moeten gehoorzamen.

30
Q

Franse tijd

A

de jaren 1795-1813 toen Nederland onder sterke Franse invloed stond.

31
Q

inlijven

A

opnemen in de eigen staat.

32
Q

metriek stelsel

A

systeem met tiendelige getallen.

33
Q

openbare school

A

door de overheid gestichte school.

34
Q

patriot

A

in de 18e eeuw: voorstander van democratie in Nederland.

35
Q

rijksoverheid (het Rijk)

A

landsbestuur

36
Q

vazalstaat

A

onderworpen staat

37
Q

vrijkorps

A