H2E Duits hfst 4 Flashcards
die Mannschaft
het team
obwohl
hoewel
der Sportplatz
het sportveld
teilnehmen
deelnemen
das Tor
de goal, het doelpunt
der Traum
de droom
überraschen
verrassen
der Verein
de vereniging, de club
der Wettbewerb
de wedstrijd
der Zuschauer
de toeschouwer
der Anfang
het begin
aufregend
opwindend
der Eintritt
de entree
hinten
achter
leicht
gemakkelijk
der Profi
de proffesional
schaffen
voor elkaar krijgen, lukken
das Spiel
de wedstrijd, het spel
der Weltmeister
de wereldkampioen
das Ziel
het doel
fietsen
Fahrrad fahren
voetballen
FuBball spielen
aan gymnastiek doen
Gymnastik machen
naar de sportschool gaan
ins Fitnessstudio gehen
hardlopen
joggen
paardrijden
reiten
zwemmen
schwimmen
zeilen
segeln
skiën
Ski fahren
dansen
tanzen
das Ergebnis
het resultaat, de uitslag
de Grundschule
de basisschool
das Gymnasium
het vwo
die Klassenarbeit
het proefwerk
die Note
het cijfer
die Realschule
de havo
ein Referat halten
een spreekbeurt houden
an der Reihe sein
aan de beurt zijn
die Tafel
het bord
die Turnhalle
de gymzaal
das Abitur
het eindexamen
anstrengend
vermoeiend
das Fach
het vak
frech
brutaal
die Hilfe
de hulp
insgesamt
in totaal
müde
moe
sitzen bleiben
blijven zitten
der Stundenplan
het rooster
zeichnen
tekenen
scheikunde
Chemie
Engels
Englisch
aardrijkskunde
Erdkunde
Frans
Französisch
geschiedenis
Geschichte
wiskunde
Mathematik
muziek
Musik
natuurkunde
Physik
Spaans
Spanisch
lichaamelijke opvoeding (lo)
Sport
Doe je aan sport?
Machst/Treibst du Sport?
Ja, ik doe graag aan sport.
Ja, ich mache/treibe gern Sport.
Nee, ik vind sport niet zo leuk/boeiend.
Nein, ich finde Sport nicht so toll/interessant.
Aan welke sport doe je?
Welchen Sport treibst du?
Ik doe aan atletiek.
Ich mache Leichtathletik.
Ik basketbal/volleybal.
Ich spiele Basketball/Volleyball.
Hoe vaak train je?
Wie oft trainierst du?
Ik train drie keer per week.
Ich trainiere drie Mal pro Woche.
Ik train niet regelmatig/alleen af en toe/als ik er zin in heb.
Ich trainiere nich regelmäBig/nur ab und zu/wenn ich Lust dazu habe.
Sinds wanneer speel je hockey?
Seit wann spielst du Hockey?
Ik speel al sinds drie jaar hockey.
Ich spiele schon seit drei Jahren Hockey.
Sinds ik 8 jaar oud ben.
Seit ich 8 Jahre alt bin.
Hoe vind je zeilen?
Wie findest du Segeln?
Ik vind zeilen fantastisch/super/niet zo boeiend/saai/stom.
Ich finde Segeln toll/super/nicht so interessant/langweilig/blöd.
Mijn lievelingsvak is economie.
Mein Lieblingsfach ist Wirtschaft.
Mijn lievelingsvakken zijn kunst en biologie.
Meine Lieblingsfächer sind Kunst und Biologie.
Ik ga naar de havo/het vwo.
Ich gehe auf die Realschule/aufs Gymnasium.
Ik zit in de tweede klas.
Ich bin in der achten Klasse.
Mijn leraren zijn aardig/streng/saai/vriendelijk.
Meine Lehrer sind nett/streng/langwillig/freundlich.
Van 8.15 tot 15 uur heb ik les.
Von 8.15 bis 15 Uhr habe ich Unterricht.
Op donderdag heb ik zeven lesuren. En we hebben ook een proefwerk.
Am Donnerstag habe ich sieben Stunden. Und wir schreiben auch eine Klassenarbeit.
Ik ga (niet) graag naar school.
Ich gehe (nicht) gern in die/zur Schule.
Ik sta elke dag om half zeven op.
Ich stehe jeden Tag um halb sieben auf.
Ik vind school erg/niet leuk.
Mir macht Schule viel/keinen SpaB.
Op dinsdag heb ik LO, scheikunde, Frans en Duits.
Am Dienstag habe ich Sport, Chemie, Französisch und Deutsch.
Ik heb goede cijfers.
Ich habe gute Noten.
Mijn cijfers zijn goed/normaal/slecht.
Meine Noten sind gut/normal/schlecht.
