H2.1 Flashcards

1
Q

Onze woonplaats is even bepalend als onze leefwijze als het gaat om de kans op ziekte

A

bij het bestuderen van risicofactoren voor ziekte concentreerden het biomedische model en de gezondheidspsychologie zich meestal op individuele zaken zoals persoonlijkheid, voeding en lichaamsbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er is echter steeds meer bewijs dat

A

de invloed van omgevingsfactoren en van culturele en sociale factoren op onze gezondheid minstens even groot is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De verklaringen voor gezondheidsverschillen vallen uiteen in

A

sociale en individuele varianten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het zogenoemde sociale causaliteitsmodel stelt dat

A

een lage sociaaleconomische status, gezondheidsproblemen ‘veroorzaakt’ - dat wil zeggen dat deel uitmaken va een lagere sociaaleconomische groep aspecten met zich meebrengt die een negatieve invloed hebben op de gezondheid van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het tegenovergestelde standpunt, het model van de social drift (het overgaan naar een andere sociale groep)

A

veronderstelt dat mensen die gezondheidsklachten krijgen niet in staat zijn hun baan te behouden of niet genoeg kunnen werken om hun levenstandaard te kunnen handhaven. Als gevolg daarvan dalen ze op de sociaaleconomische ladder. In die visie ‘veroorzaken’ gezondheidsproblemen dus een lage sociaaleconomische status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mensen die deel uit maken van dezelfde sociaal economische groep, degene met een minder welvarende economische achtergrond hadden

A

twee keer zo hoge kans om voor hu vijftigste hart en vaatziekten te krijgen dan degenen met een welvarender achtergrond, zelfs nadat was gecorrigeerd op risicofactoren voor hart- en vaatziekten, waaronder de queteletindex (QI of BMI), het cholesterolniveau, de hoeveelheid beweging, roken, hoge bloeddruk, diabetes mellitus e erfelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ongezond gedrag lijkt de voor de hand liggende verklaring voor

A

de vele gezondheidsklachten en het vroegtijdig overlijden, ook wel premature mortaliteit genoemd onder mensen uit de lagere sociaaleconomische klassen. En inderdaad mesen uit lagere sociaaleconomische klassen in geïndustraliseerde landen roken vaker, drinken meer, eten minder gezond en bewegen minder dan degenen die welvarender zijn (zie health promotion authority for wales, 1996)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het kan op dit punt interessant zijn om ons af te vragen waarom mensen in de lagere sociaaleconomische groepen meer verdrag vertonen dat schadelijk is voor hun gezondheid

A

Het lijkt in elk geval niet te komen door een gebrek aan kennis. (Narevic en Schoenberg,2002). Integendeel, het kan een bewuste keuze na een afweging van voor- en nadelen van het gedrag. Onderzoek van Graham (1994) wekt bijvoorbeeld de indruk dat rokende vrouwen uit de arbeidersklasse, zich bewust waren van de nadelige effecten maar toch bleven roken omdat ze hierdoor beter konden omgaan met de dagelijkse stress van de zorg voor een gezin met weinig geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Recenter ontdekten Wood et al. (2010) dat veel moeders uit de arbeidersklasse op de hoogte waren van regeringslijnen over gezonde voeding

A

maar dat deze kennis vaak oppervlakkig was en hun keuzes met betrekking tot eten slechts in geringe mate bepaalde. De voedselkeuze was er vaak op gebaseerd dat het eten vulde, warm was en de eetlust verzadigde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het eten van ongezond voedsel werd op verschillende manieren gerechtvaardigd

A

en evenals rokers die door Graham waren geïnterviewd, veel van de moeders vonden hun maaltijden een vorm van emotionele ondersteuning fungeerden waardoor andere aspecten van het welzijn van het gezin konden worden verbeterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoewel de gezondheidszorg in Nederland en Vlaanderen al breed toegankelijk is, is er blijvend zorg voor het optimaliseren van de toegankelijkheid. Zo formuleerde het Belgische RIZIV en dokters van de Wereld in 2014 een witboek met vijf geprioriteerde aanbevelingen om de toegankelijkheid te verbeteren:

A
  1. De toegankelijkheid verbeteren voor mensen die buiten het kader van de ziekteverzekering vallen.
  2. de derdebetalingsregeling veralgemeniseren
  3. Investeren in preventie en gezondheidspromotie
  4. Een laagdrempelige intermediare zorglijn invoeren. Dus een multidisciplinaire gezondheidszorgdienst tussen de nulde lijn en de eerste lijn.
  5. Het creeeren van nieuwe beroepen in de ambulante sector om de patient beter te informeren en begrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zo ontdekten Rahimi et al. (2007) dat sommige mensen na een hartinfarct niet genoeg geld hadden voor de benodigde zorg.

A

dertien procent meldde dat ze de benodigde medicijnen niet konden betalen. Beperkte toegang tot gezondheidszorg of tot medicatie hangt samen met een verminderde kwaliteit van leven, meer ziekenhuisopnamen en een hogere prevalentie van angina pectoris.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meer mensen met een lage dan met een hoge sociaaleconomische status ondergingen een bypassoperatie van de kransslagaders

A

maar het waren er nog altijd minder dan je op basis van de prevalentie van deze aandoening onder diegenen met een lage sociaaleconomische status zou mogen verwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een andere verklaring voor verschillen in de gezondheid tussen de sociale groepen, is dat mensen met een lagere sociaaleconomische status vaker blootstaan aan een gevaarlijke omgeving die schadelijk is voor hun lichamelijke gezondheid.

A

Mensen met een lagere sociaaleconomische status werken vaker in een gevaarlijke omgeving, ook hebben ze in hun werkende leven meer ongelukken dan mensen uit meer bevoorrechte sociaaleconomische echelons. Bovendien hebben ze vaker te maken met slechte huisvestiging, vochtproblemen en luchtvervuiling. De risico’s die hier mee gepaard gaan, zijn mogelijk vooral problematisch voor kinderen. Scholen staan bijv dichtbij de plaats waar kinderden wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overmatige blootstelling aan een ongezonde omgeving kan interactie vertonen met slecht gezondheidsgedrag en een slechte gezondheidstoestand, zodat een cumulatief gezondheidsrisico ontstaat
Ook slechte woonomstandigheden kunnen uiteraard een impact hebben

A

Zowel voor volwassenen als kinderen met een slechte huisvestiging, hebben een grotere kans op een slechte gezondheid van de luchtwegen en daardoor op astma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De implicatie van paragraaf 2.1.3 is dat de slechte huisvestiging en beperkte zeggenschap tot stress leiden en daardoor mogelijk tot de achteruitgang van de gezondheid. Dit argument kan worden uitgebreid met de suggestie

A

dat verschillen in stress die als gevolg van uiteenlopende factoren worden beleefd, kunnen bijdragen aan verschillen in gezondheid tussen sociale groepen. Dit lijkt een redelijke hypothese, omdat we weten dat mensen in een lagere SES-groep meer stress ervaren dan mensen met een hogere sociaaleconomische status en minder hulpmiddelen hebben om hiermee om te gaan, terwijl stress een nadelige invloed kan hebben op de gezondheid.

17
Q

Een aantal stressfactoren en mogelijk beperkte kansen in lagere sociaaleconomische groepen, vergeleken met het leven in meer bevoorrechte sociaaleconomische groepen, zijn bijv:

A
  1. Jeugd: instabiliteit van het gezin, actief of passief roken, slechte voeding, beperkte opleidingskansen.
  2. puberteit: conflicten in het gezin, actief of passief roken, schoolverlaten met slechte kwalificaties, werkloosheid of slecht betaald en onzeker werk.
  3. volwassenheid:: werken in gevaarlijke omstandigheden en financiële onzekerheid, perioden van werkloosheid, geringe mate van controle werk of het leven thuis, negatieve sociale interacties.
  4. latere leeftijd: geen of klein pensioen, onvoldoende verwarming en/of voedsel.
18
Q

Wilkinson (1990) ontwikkelde de stresshypothese een stapje verder.

A

Hij vergeleek gegevens over inkomensverdeling en levensverwachting in negen westerse landen en ontdekte dat de gemiddelde welstand van elk van de landen niet aan de levensverwachting was gerelateerd. Het omgekeerde gold echter voor de inkomensverdeling over de verschillende sociale groepen. De oorrelatie tussen de twee variabelen bedroeg maar liefst -0,86: hoe meer inkomensgelijkheid hoe meer ongezondheid, hoe minder inkomensgelijkheid, hoe minder ongezondheid.

19
Q

In een latere verklaring suggereerde Wilkinson dat grotere ongelijkheden in welvaart binnen een maatschappij gepaard gingen met een geringere mate van sociale cohesie en sociaal kapitaal.

A

Een andere factor die aan sociaal kapitaal is gerelateerd en die covariantie met sociaaleconomische status kan vertonen, is de sociale ondersteuning die voor het individu beschikbaar is.

20
Q

Een deel van de hogere mortaliteit onder mensen uit lagere sociaaleconomische klassen zou het gevolg kunnen zijn van factoren in de werkomgeving

A

Dit verschil kan aan de ene kant een reflectie vormen van de lichamelijke risico’s die met bepaalde banen gepaard gaan. Aan de andere kant zijn er ook subtielere factoren. Zo wordt bingedrinken (kortdurend, ongecontroleerd, overmatig drinken ) geassocieerd met werkvervreemding, werkstress, inconsistente sociale control en drinkcultuur op het werk

21
Q

Een invloedrijke theorie over werkomgeving en stress is het werkstressmodel van Karasek en Theorell (1990). In dit model worden de drie belangrijkste factoren voor werkstress geïdentificeerd:

A
  1. de eisen van het werk
  2. de vrijheid om beslissingen te nemen over de vervulling van deze eisen (werkautonomie)
  3. de beschikbaarheid van sociale ondersteuning
22
Q

Een alternatief model voor werkstress van Siegrist, Peter, Junge et al. (1990) stelt dat werkstress het gevolg is van

A

een verstoord evenwicht tussen de perceptie van inspanning en beloning. Veel inspanning met een hoge beloning geldt volgens hun als acceptabel, terwijl veel inspanning met een lage beloning leidt tot emotionele spanningen gezondheidsklachten.

23
Q

Toch kregen beide theorieën steun van vijfjarig longitudaal onderzoek waarbij meer dan tienduizend Britse ambtenaren werden gevold ( Stansfeld et al. 1998)

A

uit dat onderzoek kwam naar voren dat een gebrek aan autonomie, weinig sociale ondersteuning en een verstoord evenwicht tussen inspanning en beloning ieder op zichzelf een voorspellende factor vormde voor een slechte (zelf gerapporteerde) lichamelijke gezondheid

24
Q

Nog indrukwekkender was dat Bosch et al. (2009) ontdekten dat een hoge maat van werkstress, zoals bleek uit een hoge werkbelasting, geringe sociale ondersteuning en weinig evenwicht tussen inspanning en beloning gepaard gingen met

A

een slechtere immuunfunctie - zelfs in die mate dat onderzoekers van mening waren dat werkstress ‘bijdroeg aan immunologische veroudering’.

25
Q

aangezien we slechts een deel van onze tijd op het werk doorbrengen is het de vraag hoe dit risico moet worden gecombineerd met andere factoren buiten het werk die van invloed zijn op onze gezondheid.

A

Bij een onderzoek van dit onderwerp bestudeerden Kuper et al. (2002) de gezamenlijke invloed van een baan met veel inspanning of een met een hoog salaris bij mensen uit een lagere of hogere SES-groep en ontdekten een synergie tussen deze twee. Bij een stressvolle baan hadden mensen met een lage sociaaleconomische status een groter risico voor aandoeningen van de kransslagaders dan mensen met een hogere sociaaleconomische status en een even stressvolle baan.

26
Q

Dit komt waarschijnlijk doordat degenen in de groep met veel stress/lage sociaaleconomische status,

A

zowel thuis als op het werk meer stress ervaren dan mensen met veel stress en een hogere sociaaleconomische status

27
Q

Een bijzonder voorbeeld van dit gecombineerde risico is te vinden in een verschijnsel dat bekendstaat als een overloopeffect van de werk-privé balans

A

work-home spillover, het overbrengen van verantwoordelijkheden en emoties in huis na het werk

28
Q

Devine et al. (2006) ontdekten dat moeders die een overloopeffect tussen werk en privé ervaren, vooral vrouwen uit lagere sociaaleconomische groepen

A

gaan inleveren op zaken als de kwaliteit van de maaltijden dieze bereiden als compensatie voor het tijdgebrek dat door hu werk is ontstaan

29
Q

Een stressvolle job beïnvloedt de gezondheid.

A

Werkloosheid heeft eveneens vaak een negatief effect op de geestelijke en lichamelijke gezondheid, en dit geldt voor jong e oud.

30
Q

De impact van onvrijwillige werkloosheid is het hoogst bij degene

A

die weinig financiële reserves hebben. Ferrie et al. (2001) constateerde bijvoorbeeld een verband tussen het niet kunnen vinden van een baan of werkloos blijven na ontslag (om andere reden dan slechte gezondheid) en beduidend meer lichte psychische klachten - de belangrijkste oorzaak hiervan leek overigens eerder financiële onzekerheid dan het verlies van werk op zich.