H2: Ziekenhuisinfecties Flashcards

1
Q

Wanneer spreekt men van een ziekenhuisinfectie?

A

Tijdens of na ontslag op verblijf ZH ( vanaf 48u na opname)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen epidemisch en endemisch? Geef telkens een voorbeeld

A

EPIDEMISCH = toestand waarbij bepaalde ziekte plots en gedurende korte tijd een deel van de bevolking treft (rota op afdeling pediatrie)

ENDEMISCH = toestand waarbij bepaalde ziekte langdurig bij een relatief constant percent van de bevolking voorkomt ( cholera in tropische landen)

PANDEMIE = EPIDEMIE maar wereldwijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen een endogeen of exogeen infectie ( geef ook synoniemen)

A

ENDOGEEN of autoinfectie = infectie met kiemen die voor ZH opname aanwezig waren bij patient

EXOGEEN of kruisinfectie = gevolg van een besmetting met MO die voordien nog niet bij patiënt leefde maar wel in ZH milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de besmettingscyclus weer?

A

BESMETINGSBRONNEN (plaats waar kiemen leven en vermenigvuldigen)
-> INFECTIEUS AGENS (ziekteverwekkers) ( vb ziekenhuisbacterie)
-> ONTVANKELIJKE GASTHEER (ev onvoldoende afweer)
-> INGANGSPOORT (waar MO binnendringt) (
-> OVERDRACHTSWEGEN ( besmettingswijzen)
-> UITGANGSPOORTEN ( waar kiem weefsel verlaat)
-> BESMETINGSBRONNEN ( mens, dier (zoonosen), omgeving, in ZH (tussen P en ZV / ZH en materiaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke ingangspoorten en soorten uitgangspoorten binnen de besmettingscyclus zijn er?

A

INGANG:
- natuurlijke ( lichaamsopening meestal beschermd door eigen afweer)
- gecompromitteerde natuurlijke ( lichaamsopening waar 1ste lijnsverdediging verstoord is)
- onnatuurlijke ( vb wonde of intraveneuze katheder)

UITGANG:

  • normale: huid, slijmvliezen, natuurlijke lichaamsopeningen
  • abnormale: vie een drainagesysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de verschillende overdrachtswegen in de besmettingscyclus?

A
  • DIRECT CONTACT = via lichaamsvloeistoffen, fysische contact ( mucosal, sexueel, huid, transplacentair) of druppels (>5microm)
  • INDIRECT CONTACT = vehikel ( voedsel, de oraal, fomites ( besmette voorwerpen), bloed, handen) / Vector ( insecten, knaagdieren)
  • AEROGEEN= via inademing lucht ( druppelkernen, stofkernen met kleine deeltjes <5microm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoren die infectie beïnvloeden in verband met MO zelf en in verband met gastheer

A
  • aantal MO ( MID = minimale infectieuze dosis)
  • virulentie (= ziekmakend vermogen)
  • productie van toxinen
  • groei/vermenigvuldigingssnelheid
  • voorkeur bepaalde omgeving
    ———————————————————————
  • erfelijk, familiale, raciale factor
  • voedingstoestand ( vit c tekort ->leukocytenactiviteit)
  • omgevingstoestand ( luchtvochtigheid) ( vb trilhaarsnelheid in koude periodes)
  • milieuverontreiniging ( trilhaar vertraagd + inademen fijn stof tast macrofagen aan)
  • roken ( meer slijmproduceerende cellen nadeel trilhaarcellen)
  • ziekten en infecties ( onderliggende aandoening zoals aids)
  • therapieën ( chemo)
  • anatomische afswijkingen ( sinusitis en deviatie neustussenschot)
  • hormonale factoren
  • psychische factoren ( vermoeidheid -> vaatverwijding - lage weerstand)
  • stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Teken de stages of infection op een grafiek en geef de periodes weer

A

X-as = time en Y-as is total microbes

Incubatieperiode = van besmetting tot eerste periode
Period of illness
Decline
Convalescence period = van infectie tot genezing of herstelperiode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly