H2 the philosophical context Flashcards

1
Q

Wat wilde Ebbinghaus met zijn quote “psychologie heeft een lang verleden, maar een korte geschiedenis” duidelijk maken?

A

Wat wilde Ebbinghaus met zijn quote “psychologie heeft een lang verleden, maar een korte geschiedenis” duidelijk maken?
Hij wilde duidelijk maken dat psychologen moeten inzien dat de psychologie diepgeworteld is in de filosofie. Dat de geschiedenis van psychologie kort is, maar die van de filosofie erg lang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat veranderde Copernicus in de renaissance?

A

Wat veranderde Copernicus in de renaissance?

Ipv. het geocentrisch (aarde als middelpunt) ontdekte hij het heliocentrische (zon als middelpunt) wereldbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar was een Bacon een voorstander van?

A

Waar was een Bacon een voorstander van?
Hij was een voorstander voor een inductieve (men moet zelf waarnemen en geen conclusies trekken aan de hand van de deductieve analyse van de autoriteiten) manier van denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is rationalisme?

A

Wat is rationalisme?

Een manier van denken die stelt dat de rede de enige ware bron van kennis is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 4 regels stelde Descartes op, die hij gebruikte om achter de waarheid te komen?

A

Welke 4 regels stelde Descartes op, die hij gebruikte om achter de waarheid te komen?

  1. Hij zag niks als waarheid, tenzij hij het zichzelf zo duidelijk presenteerde dat er geen reden was om te twijfelen.
  2. Hij gebruikte de strategie van analyse, waarbij hij problemen in kleinere problemen opdeelde.
  3. Hij werkte van de simpelste kleinere problemen naar de complexere.
  4. Hij keek naar zijn conclusies om zeker te zijn dat hij niets over het hoofd zag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is extensie?

A

Wat is extensie?
Iets bestaat in de ruimte, hoewel het van vorm kan veranderen. Dit was volgens Descartes een voorbeeld van een aangeboren idee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bedoelde Descartes met afgeleide (derived) ideeën?

A

Wat bedoelde Descartes met afgeleide (derived) ideeën?

Hij zag dat veel van onze kennis komt van ervaring, en noemde dit afgeleide ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Descartes wordt naast een rationalist ook gezien als nativist en dualist, wat houden deze twee stromingen in?

A

Descartes wordt naast een rationalist ook gezien als nativist en dualist, wat houden deze twee stromingen in?
Nativisme: leer van aangeboren begrippen.
Dualisme: Descartes wilde een duidelijke scheiding tussen geest en lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Cartesiaanse dichotomie?

A

Wat is Cartesiaanse dichotomie?

Een implicatie van het dualisme van Descartes, die mensen en dieren van elkaar onderscheidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Descartes wordt ook gezien als mechanist en interactionist, wat houden deze twee stromingen in?

A

Descartes wordt ook gezien als mechanist en interactionist, wat houden deze twee stromingen in?
Mechanisme: geloof dat hel lichaam opereert als een gecompliceerde machine.
Interactionisme: geloof dat de geest een directe invloed heeft op het lichaam en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een reflex?

A

Wat is een reflex?

Een automatische stimulus respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was een reflex volgens Descartes?

A
Wat was een reflex volgens Descartes?
Animal spirits (dierengeesten) die zouden opkomen uit het heetste van het menselijke bloed, de drijvende kracht achter de beweging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werd volgens Descartes bepaald welke spieren er bewogen moesten worden?

A

Hoe werd volgens Descartes bepaald welke spieren er bewogen moesten worden?

  1. de geest kon de beweging van de dierengeesten beginnen door het activeren van de zenuwen die bepaalde spieren aanstuurde.
  2. sommige spieren kunnen automatisch bewegen als reactie op bepaalde sensorische stimuli.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het empiricisme?

A

Wat is het empiricisme?

Het empiricisme is gebaseerd op het idee dat onze kennis van de wereld wordt gevormd door onze ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het associationisme?

A

Wat is het associationisme?

Het associationisme houdt in dat we de kennis van de wereld verwerven met onze ervaringen en ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar dacht Descartes dat de interactie tussen geest en spieren door kwam?

A

Waar dacht Descartes dat de interactie tussen geest en spieren door kwam?
Door de Pineal Gland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de epistemologie?

A

Wat is de epistemologie?

De studie van menselijke kennis en het verkrijgen ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom wees Locke het idee van aangeboren ideeën af?

A

Waarom wees Locke het idee van aangeboren ideeën af?
Locke dacht dat mensen wel aangeboren faculteiten had, zoals het denkvermogen, maar hij dacht niet dat ideeën voortkomen uit redenering. Hij geloofde niet dat mensen zonder ervaring ideeën konden bedenken.

19
Q

Uit welke 2 processen dacht Locke dat elke idee voortkomt?

A

Uit welke 2 processen dacht Locke dat elke idee voortkomt?

  • sensatie: alle informatie die de zintuigen geven.
  • reflectie: verwerken van de informatie van de zintuigen en het geheugen.
20
Q

Wat zijn simpele ideeën? En wat zijn complexe ideeën?

A

Wat zijn simpele ideeën? En wat zijn complexe ideeën?
Simpele ideeën komen voort uit ervaringen en basis sensorische kwaliteiten.
Complexe ideeën komen voort uit andere ideeën, zoals een combinatie van simpele en andere complexe ideeën.

21
Q

Wat is atomisme?

A

Wat is atomisme?

Het idee dat de complexiteit in de natuur begrepen kan worden door het reduceren van objecten naar de basiselementen.

22
Q

Wat is associatie?

A

Wat is associatie?

Het proces dat volgens Locke alle ervaringen bijeenhoudt van iemand.

23
Q

Wat zijn de primaire en secundaire kwaliteit van materie?

A

Wat zijn de primaire en secundaire kwaliteit van materie?
De primaire kwaliteit is een onafscheidelijk verbonden eigenschap van een object.
Secundaire kwaliteit is een niet onafscheidelijk verbonden eigenschap van een object, ze hangen af van perceptie.

24
Q

Wat is het materialisme?

A

Wat is het materialisme?

Het geloof dat de enige realiteit de fysieke realiteit is.

25
Q

Wat is het determinisme?

A

Wat is het determinisme?

Het geloof dat alle gebeurtenissen eerdere oorzaken hebben.

26
Q

Wat is convergentie? En wat is accommodatie? Ivm. perceptie en Berkeley.

A

Wat is convergentie? En wat is accommodatie?
Convergentie is als objecten verder van ons af bewegen, of juist als ze dichterbij komen.
Accommodatie is de verandering van de vorm van de lens, waardoor een object scherp blijft op de retina.

27
Q

Wat is het subjectief idealisme (immaterialisme) ? -> Berkeley

A

Wat is het subjectief idealisme (immaterialisme) ?

Men kan niet helemaal zeker zijn van de realiteit van materiële objecten, het enige zekere is dat men het waarneemt.

28
Q

Wat zijn volgens Hume de twee basiselementen van de geest?

A

Wat zijn volgens Hume de twee basiselementen van de geest?

  • Impressies: basis sensaties, de ruwe data van ervaring.
  • Ideeën: zwakke kopieën van impressies.
29
Q

Wat zijn volgens Hume de 3 wetten van associatie?

A

Wat zijn volgens Hume de 3 wetten van associatie?

  1. Gelijkenis: soms doet een object ons aan een ander object denken.
  2. Nabijheid (contiguity): het ervaren van dingen samen.
  3. Oorzaak en effect: als de ene gebeurtenis de andere regelmatig volgt dan ontwikkelt er een associatie tussen de twee.
30
Q

Wat is het parallelisme? -> Hartley

A

Wat is het parallelisme?

Het zien van psychologische en fysiologische (fysieke) gebeurtenissen als gescheiden en parallel aan elkaar.

31
Q

Wat zijn spatiele en temporele nabijheid?

A

Wat zijn spatiële en temporele nabijheid?
Spatiële is gelijk aan synchronous: gelijktijdig.
Temporele is gelijk aan successive: opeenvolgend.

32
Q

Wat is atomisme? En wat is holisme?

A

Wat is atomisme? En wat is holisme?
Atomisme: complexe ideeën worden opgebouwd uit simpelere ideeën.
Holisme: de kleinere delen hebben geen betekenis, zonder eerst het geheel te weten.

33
Q

Wat dacht Mill over ideeën?

A

Wat dacht Mill over ideeën?

Mill dacht dat de geest actief was bij het combineren van complexe ideeën.

34
Q

Wat is volgens Mill de methode van overeenkomst?

A

Wat is volgens Mill de methode van overeenkomst?
Bij de methode van overeenkomst zoekt iemand naar een gemeenschappelijk element in verschillende instanties van een gebeurtenis.

35
Q

Wat is volgens Mill de methode van verschil?

A

Wat is volgens Mill de methode van verschil?
Bij de methode van verschil kijkt men of de absentie van een effect samengaat met de absentie van de voorgestelde oorzaak.

36
Q

Wat is volgens Mill de Joint (gezamenlijke) methode?

A

Wat is volgens Mill de Joint (gezamenlijke) methode?
De joint methode is de methode van overeenkomst en verschil, welke de potentie hebben om de oorzaak te identificeren, binnen de limieten van inductie.

37
Q

Wat is volgens Mill de concomitante variatie?

A

Wat is volgens Mill de concomitante variatie?

Bij de concomitante variatie kijkt men of veranderingen in X samengaan met voorspelbare veranderingen in Y.

38
Q

Hoe dacht Leibniz over het blanco zijn bij de geboorte?

A

Hoe dacht Leibniz over het blanco zijn bij de geboorte?

Leibniz geloofde niet dat mensen blanco werden geboren, en vergeleek het met Marmer.

39
Q

Wat zijn volgens Leibniz necessary truths?

A

Wat zijn volgens Leibniz necessary truths?

Aangeboren vaardigheden, zoals redeneren, die worden bewezen door redenering en logica en niet door directe ervaring.

40
Q

Wat vond Leibniz over het Cartesiaanse lichaam- geest idee?

A

Wat vond Leibniz over het Cartesiaanse lichaam- geest idee?

Hij was het hier niet mee eens, en vond dat de geest en het lichaam parallel aan elkaar werkten.

41
Q

Wat zijn monaden?

A

Wat zijn monaden?

Elementen van mentale en fysieke realiteit. Deze waren oneindig en meer als energiekrachten dan als materiële atomen.

42
Q

Wat zijn volgens Leibniz apperceptie, perceptie en kleine perceptie, en wat is de rol van threshold hierin?

A

Wat zijn volgens Leibniz apperceptie, perceptie en kleine perceptie, en wat is de rol van threshold hierin?
- Apperceptie is het hoogste level van bewustzijn, waarbij informatie persoonlijke betekenis krijgt.
- Perceptie is het bewustzijn van iets, maar niet zo scherp als apperceptie.
- kleine perceptie is onder het level van bewustzijn, maar essentieel voor hogere levels van perceptie om plaats te vinden.
Het threshold is hierbij het punt waar het van onbewust naar bewust gaat.

43
Q

Wat dacht Kant over ervaring?

A

Wat dacht Kant over ervaring?
Hij vroeg zich af hoe ervaring zelf mogelijk was. Hij zag dat daarvoor een soort kennis nodig is, voordat we iets ervaren. Volgens Kant denkt de geest in oorzaak en gevolg.