H2 Klassieke Oudheid Flashcards

1
Q

Wat is Zeus voor god?

A

Grieks, oppergod, donder en bliksem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Poseidon?

A

Griekse god van het water/zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aphrodite?

A

Griekse godin van de liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hades?

A

Griekse god van de onderwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ares?

A

Griekse god van oorlogs- en krijgskunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Demeter?

A

Griekse godin van de landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pallas Athena?

A

Griekse godin van de wijsheid en oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Artemis?

A

Griekse god van de jacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hermes?

A

Griekse god van de handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Apollo?

A

Griekse god van de schone kunsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Asclepius?

A

Griekse god van de geneeskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Venus?

A

Romeinse godin van de liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pluto?

A

Romeinse god van de onderwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Minerva?

A

Romeinse god van de wijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ceres?

A

Romeinse god van de oogst en landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mars?

A

Romeinse god van de oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wie was Homerus en waar stond hij bekend om?

A

Een griekse dichter en dichter. Hij stond vooral bekend om zijn boeken Ilias en Odyssee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat was speciaal aan Ilias en Odyssee?

A

De boeken gaan om de Trojaanse oorlog. Dit zijn de oudste literaire werken uit de Griekse geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat was de Trojaanse oorlog?

A

een tienjarige oorlog tussen Trojanen en de Grieken (die de stad probeerden te veroveren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat en waar was het Minoïsche rijk?

A

In Kreta (ong. 3000-1450v.c.). Het had een gunstige ligging voor handel. Veel architectuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat was het paleis Knossos?

A

Het lag in het Minoïsche rijk. En ws ongeveer 4000 jaar oud. Het werd gebruikt als bestuurscentrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe zagen Minoïsche paleizen eruit?

A

Het binnenhof vormde het centrale element. Doolhoftig structuur. Muren waren versierd met fresco’s.
–> er was ook geen verdedigingssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat waren 2 redenen waarom de Minoïsche beschaving stopte?

A
  1. natuurrampen

2. overname vanuit zee door andere volken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat was de grootste stadstaat van Griekenland?

A

Athene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is politieke verdeeldheid?

A

De Griekse Poleis had regelmatig onderlinge oorlogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarom spreken we toch van een ‘Griekse wereld’?

A
  • ongeveer dezelfde taal
  • dezelfde goden
  • dezelfde heldenverhalen
  • olympische spelen
  • –> er was dus een culturele eenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarom hadden de Grieken Olympische spelen?

A

Ter ere van de goden op de berg Olympus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom werd Akropolis gebouwd?

A

Om de welvaart van athene the laten zien –> werd, economische bloei, kunstenaars, filosofen etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe het verspreiden van de Griekse cultuur in het buitenland?

A

Hellenisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar lag de hoogste macht in de Atheense democratie?

A

bij de volksvergadering, ekklesia. Iedereen heeft spreekrecht, hier worden wetten vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is obstracisme (schervenrecht)?

A

Wanneer de Grieken elke 10 jaar iemand mogen wegstemmen, omdat iemand gevaarlijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wie mocht meebeslissen in Griekenland met de democratie?

A

Mannen, niet-slaven, echte Atheners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat voor democratie was er in Griekenland?

A

Een directe democratie, zelf aanwezig zijn om mee te beslissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat deden ze rond 800 v.c. toen de Griekse bevolking sneller groeide dan eten gemaakt kon worden?

A

Polis verlaten en op zoek naar nieuwe gebieden. (=koloniën).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waarom stopte de Griekse kolonisatie rond 550 v.c.?

A

Door de opkomst van andere grote rijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de karakteristieken van Griekse kunst?

A
  • De ‘ideale’ mens ipv realistisch
  • vaak onpersoonlijke gezichtsuitdrukkingen
  • harmonie spanning / ontspanning
  • beeld kan van alle kanten bekeken worden
  • contra post–> rechterbeen is standbeen, linkerbeen is speelbeen
  • griekse zuilen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Alle Griekse goden hadden ‘antropomorf’, wat is dat?

A

Alle Griekse goden hadden menselijke eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de 3 soorten denken?

A
  • mytisch denken
  • wetenschappelijk denken
  • filosofisch denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de drie bekendste filosofen?

A

Socrates, Plato en Aristoteles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wie is Socrates en wat heeft hij bereikt?

A

Griekse filosoof (470-399v.c.).

  • probeerde mensen te laten filosoferen
  • veroordeeld tot gasbeker
  • ‘het enige wat ik weet, is dat ik niks weet’
41
Q

Wie is Plato en wat heeft hij bereikt?

A

Griekse filosoof (427-347v.c.).

  • leerling van socrates
  • polis wordt het best bestuurd door een filosoof => alleen zij begrijpen het begrip rechvaardig
  • onderzocht hoe de ideale wereld eruit ziet
  • onderzocht de link tussen de stoffelijke en onstoffelijke wereld
42
Q

Wat is de vormentheorie?

A

Van Plato, alles is een imperfecte afspiegeling/ kopie van iets wat zich in een andere, echte wereld bevindt

43
Q

Wie is Aristoteles en wat heeft hij bereikt?

A

Griekse filosoof (384-322 v.c.).

  • leerling van platos
  • nadruk op logisch beredeneren en een geloof in wetenschappelijke onderzoeksmethoden
  • doel = een deugdzaam leven en inzetten voor politiek
  • een mengvorm van monarchie/aristocratie/democratie is de beste bestuursvorm
44
Q

Wie waren sofisten?

A

zij hielden zich bezig met methoden om anderen te overtuigen over filosofen

45
Q

Hoe heet het als priester die advies vraagt aan de goden?

A

Orakel

46
Q

Wie was Philippos II?

A

Hij wou een oorlog beginnen tegen de Perzen, om te laten zien dat hij een ‘echte Griek’ was.

47
Q

Wat heeft Alexander de Grote gedaan?

A

Zoon van Philippos II. Hij vervolgde zijn vaders’ plannen. Binnen 10 jaar had hij van Egypte tot India. Hij wou samenwerken met de Perzische edelen.

48
Q

Wat was Alexandrië?

A

Verbinding zee + vruchtbare achterland Egypte. Handelaars, kunstenaars en wetenschap. Werd na Alexander’s dood het Ptolemaeënrijk genoemd.

49
Q

Na Alexander’s dood waren er 3 koninkrijken, welke?

A
  • Egypte
  • Azië
  • Macedonië/Griekenland
50
Q

De elite was?

A

Grieks, de bovenste klassen konden Grieks spreken en namen hun gewoontes over.

51
Q

Wat voor dingen kwam te tegen als je een stad binnenkwam opgericht door Alexander DG?

A
  • Griekse tempels/bestuursgebouwen
  • Griekse (sport)scholen
  • Griekse theaters
  • Griekse beelden op de gebouwen
52
Q

Wat waren de twee genres in Grieks theater?

A
  • komedies

- tragedies

53
Q

Vanaf wanneer werd Rome een keizerrijk?

A

27 v.c., daarvoor waren het de senatoren aan de macht.

54
Q

Wat voor soorten burgers waren er in burgers? Noem er 3.

A
  1. patriciërs = rijke burgers / adel
  2. plebejers = gewoon burger met grond
  3. proletariërs = mensen zonder bezit, alleen kinderen
55
Q

Wat is een senaat?

A

Rome, het machtigste orgaan in de 3e-2e eeuw v.c.

56
Q

Wie staan onder de senaat?

A

De twee consuls

57
Q

Wanneer was Griekenland (en Carthago) ingenomen?

A

146 v.c. (2e eeuw v.c.)

58
Q

Hoe noemen we de tijd van de vele veroveringen van Rome?

A

het begin van het Imperium Romanum

59
Q

Tussen wie waren de punische oorlogen?

A

tussen Romeinse Republiek en Carthage

60
Q

Wat namen ze mee na de verovering van Griekenland?

A

De Griekse cultuur, bijv:

  • tempels en theaters
  • ook (geleerde) slaven
  • kennis/cultuur
61
Q

Wat deden ze Romeinen met de Griekse architectuur?

A

Ze namen dingen over, maar brachten zelf ook toevoegingen.

62
Q

Wie is Julius Caesar en wat had hij verovert?

A

Een Romeinse generaal, hij veroverde tussen 58 en 50 v.c. heel Noord-Gallië (=midden en noord van België en Frankrijk).

63
Q

Wat bedoelen ze met de uitdrukking “De Rubicon oversteken”?

A

Iemand onderneemt een memorabele actie waarop zij/hij later onmogelijk terug van kan komen.

  • -> Caesar besloot De Rubicon (rivier) over te steken, wat de veiligheid van de senaat in gevaar zou kunnen brengen. => feitelijk landverraad
  • -> 4 jaar burgeroorlog
64
Q

Wat gebeurde er met Julius Caesar?

A

Hij werd dictator, en had zichzelf dictator voor het leven laten roepen.
Sommige senatoren waren bang dat hij de republiek af wou schaffen => vermoord in 44 v.c.

65
Q

Wie was Caesar’s opvolger?

A

Zijn achterneef/adoptiezoon, Octavianus. Ook wel ‘Keizer Augustus’ genoemd (=de verhevene). Hij was vanaf 27 v.c. de 1e Romeinse keizer.

66
Q

Wat en wanneer was de Pax Romana?

A

Tot 180, in deze periode waren er geen serieuze conflicten.

67
Q

Hoe heet een opperpriesten ook wel?

A

Pontifex maximus

68
Q

Wat voor samenleving van het Romeinse Rijk?

A

Een agrarisch-urbane samenleving

69
Q

Waar woonden ze arme Romeinen? En waarom wonen ze daar mogelijk?

A

Een insula (flat), soms schulden, grond moeten verkopen en in de stad gaan wonen.

70
Q

Hoe stopten ze de proletariërs van protesteren?

A

Hulp als ze vechten en stemmen, ook krijgen ze de ‘brood en spelen’.

71
Q

Hoe heette het hoofd van de familie?

A

Pater familias

72
Q

Wat zijn voorbeelden van hoe je een slaaf kan worden?

A
  • zo geboren
  • schulden die je niet kon afbetalen
  • land verovert door de Romeinen
73
Q

Waar werkten de Romeinse slaven?

A

In de mijn, als gladiator, winkel of leraar.

74
Q

Wat is de opstand van Spartacus?

A

Geboren in het huidige Bulgarije, hij was een slaaf (gladiator) en viel met een groep van 3000 soldaten het Romeinse kamp aan.

75
Q

Vanaf de 1e eeuw begonnen Romeinen met het aanleggen van de limes?

A

Een verdedigingssysteem met kampen en wachttorens.

76
Q

Waarom legde de Romeinen de limes aan?

A
  • bescherming tegen Germaanse plundertochten uit het noorden

- maar…openhandel aan beide kanten grens

77
Q

Namen de Romeinen gewoontes over?

A

Ze waren open naar andere culturen, ze namen ze niet klakkeloos over, maar wel delen.

78
Q

Hoe heet de verspreiding Grieks-Romeinse cultuur over een veroverd gebied?

A

romanisering

79
Q

Wat was de grootste invloed van de Romeinen bij de Germanen?

A

Ze brachten het schrift mee –> start van de historie.

80
Q

Wat was de limes?

A

Noordgrens van het Romeinse Rijk, volgt voor een groot deel de loop van de Rijn.

81
Q

Wat introduceerde de Romeinen bij ons?

A
  • wegen
  • aquaducten/riolering
  • vloerverwarming
  • toiletten
  • munten
  • bouwen in / gebruik van steen
  • badhuizen
82
Q

Wat voor geloven waren er in het Romeinse geloof buiten hun eigen?

A

Jodendom, Germanen (=natuurgodsdiensten), Christendom

83
Q

Wie stopte de Christenvervolging?

A

Keizer Constantijn

84
Q

En wie maakte het Christendom zelfs de staatsgodsdienst?

A

Keizer Theodosius

85
Q

Wat is het heilige boek in het Jodendom en het Christendom?

A

De Tenach en de Bijbel. (De Joden gebruiken alleen het eerste deel van de Bijbel, tot Jezus).

86
Q

Verschil met God in het Jodendom en Christendom?

A

De Joden hebben één God, terwijl de Christenen drie-enig God hebben (vader, zoon, heilige geest).

87
Q

Verschil geloof in Jezus tussen de Joden en Christenen?

A

De Joden geloven niet in Jezus als verlosser. Ze geloven dat hun Messias (=koninklijke redder van Israël) nog moet komen.
De Christenen geloven in Jezus als verlosser.

88
Q

Welke rustdagen heeft het Jodendom en het Christendom?

A

Sabbat als rustdag (=vrijdagavond-zaterdagavond) en zondag.

89
Q

Hoe heet de Joodse verstrooiing?

A

Diaspora

90
Q

Wat waren de 3 verschillen tussen de Joden en hun omringende religies?

A
  1. Ze waren monotheïstisch
  2. Heilige boeken zijn belangrijk
  3. Zij hielden zich aan allerlei religieuze voorschriften
91
Q

Wat had Jezus voor kritiek op het Jodendom?

A
  • strikt naleven van verdraagzaamheid en vergiffenis

- kriek op hoe de priesters de tempel beheerden (winsten maken)

92
Q

Wie was de leider van de volgeling die probeerden mensen te bekeren naar het Christendom, nadat Jezus was opgehangen?

A

Paulus

93
Q

Wat gebeurde er na 395 definitief in het Romeinse Rijk?

A

Verdeling Romeinse Rijk, West- en Oostelijk deel.

94
Q

Hoe heet de verdeling in het Romeinse Rijk, met elk een eigen keizer en een onder keizer?

A

Tetrarchie

95
Q

Welk deel van het Romeinse Rijk overleeft het langer, en waarom?

A

Het Oosten,

  • door de gunstige ligging van de bergen
  • ze hadden geld om de Germanen weg te sturen, door de goede handel
  • goed gefunctioneerd leger en bureaucratie
  • stevige greep op de kerk –> eenheid
96
Q

Wat was de volksverhuizing (4e eeuw)?

A

De hunnen, steppevolk centraal-Azië, trokken naar het westen en bedreigen het leefgebied van de Germanen. –> hierdoor gaan de Germanen in het west Romeinse rijk trekken => onrust in het Rijk

97
Q

Wat gebeurde er in 476 met het Romeinse Rijk?

A

Het west-Romeinse Rijk komt tot een einde, ze beginnen aan de middeleeuwen.

98
Q

Wat was de belangrijkheid van Istanbul (Constantinopel)?

A

Dit was de nauwe zeestraat tussen de Middellandse en Zwarte Zee. Handels- en bestuurscentrum. Nieuwe hoofdstad voor het Christendom. Het viel in 1453.

99
Q

Wat zijn mogelijke redenen voor het vallen van het Romeinse Rijk?

A
  • Corruptie en meer armoede
  • ‘Barbaren’ vielen het land binnen. Bijv. Hunnen en Germanen
  • chaos rijk = machthebbers willen land
  • imperial stretch = groter Rijk willen dan mogelijk kan