h2 Flashcards

1
Q

wat is ongeslachtelijke voorplanting?

A

als een nakomeling uit 1 ouder komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat gebeurt er in het kort bij celdeling

A

een moedercel deelt zich in twee indetieke dochtercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe planten schimmels zich voor/

A

met sporen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is klonen

A

ongeslachtelijke voorplanting op kunstmatige wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn ethische argumenten tegen klonen

A

de mens mag niet ingrijpen in de natuur
je mag dieren niet gebruiken voor onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn biologische argumenten tegen klonen?

A

nakomelingen hebben afwijkingen
planten zijn vatbaar voor ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de fase van celdeling?

A

G1-fase
S-fase
G2-fase
M-fase
(G0-fase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gebeurt er tijdens de G1-fase van celdeling?

A

de cel maakt eiwitten om het DNA te kopiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat gebeurt er tijdens de S-fase van celdeling?

A

het DNA wordt gekopiërt maar blijft nog aan elkaar zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een chromosoom

A

een stukje DNA in een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een chromosomen paar

A

twee chromomosemen die dezelfde functie hebben, een van de vader en een van de moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat een centromeer

A

het punt waarbij het gekopieerde DNA aan elkaar blijftzitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een chromatiden

A

twee identieke chromosomen vlak voordat de cel verdeelt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat gebeurt er tijdens de G2-fase van celdeling?

A

de cel wordt groter en maakt eiwitten die nodig zijn voor mitose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat gebeurt er tijdens de M-fase van celdeling?

A

de mitose en celdeling vindt plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat gebeurt er tijdens de G0-fase van celdeling?

A

de cel gaat in tijdelijke of blijvende rust en gaat niet verder met verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de fase van mitose

A

profase
prometafase
metafase
anafase
telofase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat gebeurt er tijdens de profase van mitose?

A

het centrosoom verdubbelt en de trekdraden onstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is een centrosoom

A

een organel wat trekdraden maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat gebeurt er tijdens de prometafase van mitose?

A

de trekdraden hechten zich aan de centromeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat gebeurt er tijdens de metafase van mitose?

A

de trekdraded verbinden elk centromeer met een centrosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat gebeurt er tijdens de anafase van mitose?

A

de chromatiden worden gescheiden en zijn nu weer chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat gebeurt er tijdens de telofase van mitose?

A

rondom elke groep chromosomen vormt een nieuw kernmembaarn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat geburt er tijdens celdeling

A

de cel snoert zich tussen de twee celkernen gemaakt tijdens mitose dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welke twee lichaamscellen zijn er?

A

gameten (geslachtscellen) en somatische cellen (lichaamscellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zorgt voor genetische variatie

A

het feit dat elk organisme van beide ouders een willekeurige helft van de genen krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe heet een cel met 1 set chromosomen?

A

een haploïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe heet een cel met meer dan 2 paar chromosmen?

A

een polyploïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe heet een cel met 2 paar chromosomen?

A

een diploïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat zijn de voortplantings organen van de mens?

A

de eierstokken en teelballen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat voor celdeling gebeurt in geslachtsorganen?

A

meiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat gebeurt er tijdens meiose
(5 stappen)

A

1: 1 diploïde cel met 2 sets chromatiden
2: de trekdraden treken de chromatiden paren van elkaar weg
3: er zijn nu twee haploïde cellen met 1 set chromatiden
4: de trekdraden trekken de chromatiden van elkaar weg
5: er onstaan 4 dochtercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat zijn de primaire geslachtskenmerken van de vrouw

A

de binnenste en buitenste schaamlippen, de clitoris, de vagina (samen de vulva)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat doen de binnenste schaamlippen tijdens sex?

A

ze maken vocht aan zodat het gladder verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is oögenese

A

de rijping van eicellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat is een follikel?

A

de diploïde follikel celend ie de eicel beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat gebeurt er in cellen tijdens menstruatie tot de eisprong

A

1: verschillende follikels groeien en nemen vocht op
2: de eicellen in follikels doen meiose, 1 wordt groot en de rest worden poollichaampjes
4: de grootste follikel barst open (de eisprong)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat gebeurt er in cellen tijdens menstruatie na de eisprong

A

1: de eicel gaat door de eileider
2: het gele lichaam maakt hormonen
3: de eicel gaat verder de baarmoeder in
4: als de eicel niet bevrucht is, gaat die uit de vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat is het gele lichaam

A

de resten van de gebarsten follikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat zijn primaire geslachtskenemerken van de man

A

de penis en teelballen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

hoe heet de vorming van spermcellen?

A

spermatogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat gebeurt er als een man opgewonden raakt

A

de zwellichamen in de penis vullen zich met bloed, de penis wordt stijf
tijdens een orgamse vind zaadlozing plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat gebeurt er tijdens bevruchting

A

de kern van de spermacel komt in het cytoplasma van de eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat gebeurt er vlak voordat een cel deelt en waarom?

A

het DNA wordt gekopiërt, zodat elke nieuwe cel preies dezelfde chromosome krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hoe werkt bevruchting bij mensen?

A

de kern van de spermacel kmt in het cytoplasma van de eicel, er vormt een ondoodringbare laag rondom de bevruchte eicel dus er kunnen geen andere spermacellen bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat is het verschil tussen gameten en somatische cellen?

A

somatische cellen hebben alle genetische informatie, terwijl gameten maar de helft hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

waar worden hormonen gemaakt?

A

in hormoonklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat doen geslachtshormonen/

A

ze regelen voorplanting bijv. het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat is het verschil tussen mannen en vrouwen op gebied van hormonen?

A

mannen hebben na de puberteit een constante hoeveelheid geslachtshormen, bij vrouwen is het wisselend vanwege de menstruatiecyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat doet de hypothalamus?

A

het zorgt voor de hormanel regeling in het lichaam
en activeert de hypofyse met RH (releasing hromonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

wat doet de hypofyse

A

die produceert bepaalde hromonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

wat gebeurt tijdens de puberteit in de hypthalamus en hypofyse bij mannen?

A

de hypothalamus maakt GnRH waardoor de hypofsye FSH en LH maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

welke hormonen stimuleren de groei van geslachtsorganen

A

FSH en LH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

welk hormooon zorgt voor secundaire geslachtskenmerken in jongens?

A

testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

wat doet LH bij jongens?

A

het stimuleert de cellen van Leydig in teelballen om testosteron te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat doet FSH bij jongens

A

het stimuleert samen met testosteron de sertollicellen in de wand van zaadbuisjes. De sertollicellen maken vervolgens spermacellen

54
Q

welke negatieve terugkoppeling heeft testosteron

A

bij veel testosteron eremt de aanmaak van GnRH, FSH en LH, waardoor er ook minder testosteron wordt gemaakt

55
Q

waarmee begint de menstruatiecyclus

A

de eerste dag van de mesntruatie

56
Q

wat is de functie van FSH bij vrouwen?

A

het stimuleert de rijping van follikels

57
Q

wat is de functie van LH bij vrouwen?

A

het maakt meer cellen aan in de wand van rijpende follikels

58
Q

wat maakt oestrogeen aan?

A

de cellen in de wand van rijpende follikels

59
Q

wat doet oestrogeen

A

ze repareren het baarmoederslijmvlies en stimuleren in de puberteit de secundaire geslachtskenmerken

60
Q

wat gebeurt als de oestrogeenconcentratie een beetje stijgt>

A

er is een remmend effect of de aanmaak van GnRH, en dus op FSH. Alleen de meest gevoelige follikel groeit door, die oestrogeen produceert

61
Q

hoe gebeurt de ovulatie in samenhang met hormonen?

A

de enige gerijpte follikel maakt veel oestrogeen aan. In hoge concentraties heeft oestrogeen een stimuleren werking van GnRH, hierdoor is er veel meer LH en minder FSH, de LH zorgt voor vocht in de follikel, dze barst open en de eicel komt vrij

62
Q

wat vormt het gele lichaam?

A

resten van de follikel na de ovulatie

63
Q

wat maakt progesteron?

A

LH n oestrogeen

64
Q

wat doe progesteron?

A

het baarmoederslijmvlies dikker maken

65
Q

wat gebeurt er met hormonen vlak voordat de menstruatie start?

A

progesteron en oestrogeen worden niet meer geproduceert, dus het bermoederslijmvlies wordt niet meer in stand gehouden

66
Q

hoe heten de fase van een eicel naar baby?

A

0-8 weken = embryo
bevruchte eicel = zygote
klompje cellen = morula
holte vocht in cellen = blastula
daarna = gastrula, neurula
8+ weken = foetus

67
Q

waar bestaat de morula uit

A

16 - 32 stamcellen

68
Q

wat zijn klievingdelingen?

A

de delingen van cellen in zygote waarbij het totale volume niet toeneemt

69
Q

wat beschermt de embryoplast (begn van en embryo)

A

de trofoblast, de buitenste laag cellen

70
Q

wat vormt de placenta?

A

de trofoblast

71
Q

wat zorgt ervoor dat tijdens de zwangerschap het gele lichaam blijft bestaan?

A

het hormoon HCG dat wordt gemaakt uit de trofoblast

72
Q

hoe onstaat de placenta

A

er komen holten in de blastula, de trofoblast vormt een chorion (vruchtvlies), waar uitstolpingen in ontstaan die tussen de holten in komen: chorionvlokken.
er komt bloed via de holten en zuurstof via chorionvlokken, dit alles groeit uiteindellijk tot de placenta

73
Q

hoe gaat de embryoblast naar embryo

A

in de embryoblast ontstaan twee holten: de amnionholte en de dooerzak. de cellen tussen de holte in groeien tot de embryo

74
Q

wat zit er om de embryo heen

A

vocht, vruchtwater, vlies, amnion, vruchtvliezen

75
Q

wat is de functie van de placenta

A

om voedingsstoffen naar de foetus te sturen en afvalstoffen naar de moeder

76
Q

wat is het verschil tussen adulte en embryonale stamcellen

A

embryonale kunnen in nog in alle soorten celtypen veranderen, adulten stamcellen nog maar in aan paar soorten

77
Q

wat is celdifferentiatie

A

cellen veranderen door de stoffen die andere cellen aan hun afgeven

78
Q

wat doet de plaats van een stamcel voor die cel

A

de plaats van de cel bepaalt welk deel van het DNA gebruikt word en dus waar de cel in specialiseert

79
Q

wat is apoptose?

A

de geprogammeerde dood van een cel, vanwege celdifferentiatie

80
Q

wat gebeurt er met de hormonen in de eerste drie maanden van de zwangerschap?

A

het gele lichaam is heel belangrijk:
het gl produceert progesteron en oestrogeen
progesteron remt de productie van LH, LH houdt t gele lichaam dus niet in stand.
de trofoblast wordt de placenta en die maakt HCG, HCG heeft dezelfde functie als LH en houdt t gele lichaam in stand

81
Q

wat gebeurt er na 3 maanden in een zwangerschap

A

het gele lichaam vergaat, en de plancenta neemt de oestrogeen en progesteron productie over

82
Q

wat betekent “ingedaald”

A

dat het hoofd van de foetis in het bekken van de moeder is gezakt en de bevalling kan beginnen

83
Q

wat is de ontsluiting

A

dat de baarmoedemond wijder en korter moet worden

84
Q

wat is de volgorde van de geboort?

A

(vliezen breken)
indaling
weeën
ontsluiting
uitdrijving
nageboorte

85
Q

wat gebeurt er tijdesn de uitdrijving

A

de weeën worden perweeëen en de moeder duwt mee. het hoofdje van de baby gaat uit de baarmoederhals, draaiend. Het lichaam volgt

86
Q

wat zit er in de nageboorte

A

de placenta, vruchtvliezen en de navelstreng. Hierna kan de baarmoeder zich samen trekken en sluit de wond

87
Q

wat zijn de twee veranderende levensfase van mensen?

A

de puberteit: lichamelijke verandiering
adolescentie: geestelijk verandering

88
Q

wat is seks?

A

alle handelingen wat te maken heeft met de voortplantingsorganen

89
Q

wat is sexualiteit?

A

alle gedachten, gevoelens en handelingen die hebben te maken met opwinding en seks

90
Q

wat zorgt ervoor dat een transgender persoon operaties wil?

A

genderdysforie, dat het persoon zich niet voelt als het geslacht waarin die is geboren

91
Q

wat is verkrachting?

A

iemand dreigt of gebruikt geweld om iets in je geslachtsdelen te krijgen

92
Q

wat is aanranding?

A

iemand zit zonder het te vragen aan geslachtsdelen of zoent je

93
Q

wat zijn de vormen van online seksueel misbruik

A

grooming: een volwassen dwingt minderjarige tot iets
sextortion: iemand chanteren voor iets
exposen: online vernederen
slutshaming: vrouwen bekritiseren op iets wat ze doen of kleding

94
Q

wat zijn SOA’s

A

sexsueel overdraagbare aandoening:infectieziekten die zijn overgedragen door sexueel contact

95
Q

hoe worden soas overgedragen?

A

door contact tussen bloed, sperma, vaginaal vocht en slijmvliezen

96
Q

welke SOA’s zijn overdraagbaar door bloed?

A

HIV, hepatitis B en C, syfilis

97
Q

wat kun je doen tegen HIV

A

HIV remmers nemen, die zorgen dat het virus niet overdraagbaar is en het HIV geremt wordt of PrEP-kuur wat een hiv infectie kan voorkomen

98
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van chlamydia?

A

mer afscheiding of bloed, pijn bij plassen. Bij vrouwen ook buikpijn en koorts

99
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van gonorroe?

A

meer of andere afscheiding of bloed, pijn bij plassen

100
Q

welke SOAs zijn te genezen met antibiotica?

A

chlamydia, gonorroe en syfilis

101
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van herpes genitalis?

A

blaasjes of zweertjes rondom de mond, geslachtdelen of anus

102
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van Hepatitis B?

A

na een paar maanden vermoeidheid, spier en buikpijn, geelzucht

103
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van HIV en AIDS?

A

griepachtige verschijnselen, daarna stopt het afweersysteem met werken

104
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van syfilis?

A

zweertjes of vlekken op de geslachtsdelen, anus of mond. deze verdwijnen na een paar weken

105
Q

wat zijn ziekte verschijnselen van HPV?

A

soms genitale wratten

106
Q

wat kun je doen tegen herpes genitalis?

A

niks, medicijnen om een aanval te remmen

107
Q

wat kun je doen tegen hepatitis B en HPV?

A

een vaccinatie vooraf

108
Q

welke SOAs zorgen bij vrouwen voor ontstekingen in het bekken, eileider en ontvruchtbaarheid

A

chlamydia en gonorroe

109
Q

wat kan er bij mannen gebeuren als ze besmet raken met chlamydia of gonorroe?

A

ze kunnen een bijbalontsteking krijgen

110
Q

wat gebeurt er als je Hepatitis B niet behandeld?

A

de meeste mensen genezen vanzelf. 5-10% kan het virus de lever aantasten

111
Q

wat zijn de verschillende categorieën anticonceptie?

A

barrièremiddelen, hormonale methoden, koperspiraal, klassieke mtheoden en definitieve methoden

112
Q

wat is een vrouwen condoom en wat is dar een nadeel aan?

A

een zakje dat in de vagina wordt gebracht,
niet betrouwbaar door fout gebruikt

113
Q

wat is een pessarium en wat is dar een nadeel aan?

A

een kapje dat op de baarmoedermond gelegd wordt
niet betrouwbaar door fout gebruik

114
Q

wat is een condoom en wat is dar een nadeel aan?

A

een zakje om de penis,
niet betrouwbaar door fout gebruikt

115
Q

welke hormonen zitten in hormonale voorbehoedsmiddelen

A

progesteron: geen ovulatie
oestrogeen: slijmvlies onbruikbaar

116
Q

wat is een anticonceptie ring en wat is dar een nadeel aan?

A

een ring die je zelf in de baarmoedermond doet en er drie weken later uit haalt,
bijwerkingen

117
Q

wat is een anticonceptiepil en wat is dar een nadeel aan?

A

een pil die je elke dag op hetzelfde tijdstip slikt + een stopweek
bijwerkingen

118
Q

wat is een anticonceptiepleister en wat is dar een nadeel aan?

A

een pleister die elke weeek wordt vervangen + stopweek
bijwerkingen

119
Q

wat is een prikpil en wat is dar een nadeel aan?

A

injectie die iedere twaalfweken door een doktor wordt toegedient
bijwerkingen

120
Q

wat is een anticonceptie staafje en wat is dar een nadeel aan?

A

staafje in bovenarm geplaatst door arts die 3 jaar werkt
bijwerkingen

121
Q

wat is een hormoonspiraaltje en wat is dar een nadeel aan?

A

word door arts in baarmoeder geplaatst, werkt 5 jaar
bijwerkingen

122
Q

wat is een morning-afterpill en wat is dar een nadeel aan?

A

pil voor twaalf uur na onveilige sex
heel veel hormonenen

123
Q

wat is een koperspiraaltje en wat is dar een nadeel aan?

A

hetzelfde als een hormoonspiraaltje, maar het maakt seprmacellen ontvruchtbaar
kan de menstruatie verergeren

124
Q

wat is coïtus interruptus en wat is dar een nadeel aan?

A

de penis voor de zaadlozing uit vagina halen
onbetrouwbaar, wantde man kan niet op tijd zijn

125
Q

wat is periodieke onthouding en wat is dar een nadeel aan?

A

geen sex tijdens ovulatie
onbetrouwbaar, ovulatie is niet altijd regelmatig

126
Q

wat is een sterilistatie en wat is dar een nadeel aan?

A

een permanente anticonceptie,
in principe blijvend

127
Q

waarom kan een koppel niet zwanger raken?

A

de vrouw is te oud, een ongezonde levensstijl, ze hebben pecht

128
Q

welke vormen vruchtbaarheidsbehandelingen zijn er?

A

iui of ki, kid, ivf, icsi, pesa, tesa

129
Q

wat is KI of IUI

A

als er sperma cellen vlak voor de ovulatie in de baarmoedr worden gebracht

130
Q

wat is KID

A

iui/ki met donor spermacellen

131
Q

wat is IVF

A

meerdere follikels rijpen door medicatie, eicellen worden uit eierstokken ghaald, de spermacellen worden bij de eitjes gestopt en de eitjes worden terug gestopt

132
Q

wat is ICSI

A

hetzelfde als IVF, maar de spermacellen worden met een naald in een eicel gespoten

133
Q

wat is PESA?

A

er worden spermacellen uit de bijballen gehaald voor een andere vruchtbaarheidsbehandelingen

134
Q

wat is TESA?

A

er worden spermacellen uit de teelballen gehaald, die worden gebruikt voor andere vruchtbaarheids behandelingen

135
Q

wat zijn biologische argumenten tegen ICSI en IVF op oudere leeftijd

A

de kwaliteit van eicellen kan te klein zijn, en er zijn risico’s voor moeders tijdens zwangerschap en bevalling

136
Q

wat zijn ethische argumenten tegen ICSI en IVF op oudere leeftijd

A

de kans is groter dat de moeder overlijd als het kind nog jong is, de moeder kan door ouderdom niet voor het kind zorgen