H15: Biochemie Flashcards

1
Q

1,00 cal =

A

4.18 J

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een koolhydraat? Binas?

A

stoffen met formule Cn(H2O)m . In Binas 67F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een monosacharide?

A
  • Suikers met 1 ringstructuur
  • vb. Glucose en fructose
  • Binas 67F1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een disacharide?

A
  • Suikers met 2 ringstructuren die ontstaan door het koppelen van 2 monosachariden met een condensatiereactie
  • vb. maltose en lactose
  • Binas 67F2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een polysacharide?

A
  • Suiker met heel veel ringstructuren die ontstaan van het koppelen van meerdere monosachariden met polycondensatie
  • vb. Amylose(zetmeel, in planten), cellulose (celwanden, in planten) en glycogeen (sterk vertakt, in dieren)
  • Binas 67F3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is hydrolyse?

A

De omgekeerde reactie van condensatie. Uit grote moleculen ontstaan met behulp van water kleinere moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor een reactie gebeurt bij de spijsvertering?

A

Hydrolyse onder invloed van enzymen. Polysachariden en disachariden → monosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn enzymen?

A

Biokatalysatoren. Ze worden wel gebruikt, maar niet verbruikt. Naam komt van de stof waarop het inwerkt.
Binas 82E en 82F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is/doet glycogeen?

A
  • Polysacharide
  • slaat energie op
  • glucose in lever → glycogeen (daaroor is insuline nodig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn essentiële vetzuren?

A

Vetzuren die het menselijk lichaam niet zelf kan maken, maar wel nodig heeft. We moeten ze dus via voeding binnenkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een vet?

A

Een drievoudige ester van glycerol en vetzuren. Ook wet triglyceriden genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een verzadigd vet?

A

Een vet met alleen enkelen bindingen
- hoger kookpunt
- kan sneller vastzitten in aders
- vast bij kamertemperatuur
- vooral in dierlijke producten (roomboter, vlees en kaas) maar ook in plantaardige (cacaoboter en kokosvet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een onverzadigd vet?

A

Een vet met een of meer dubbele bindingen
- lager kookpunt
- Vloeibaar op kamertemperatuur
- Gezonder!
- vooral in plantaardige producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij de vertering van vetten?

A

In de darmen worden oliën en vetten met behulp van enzym Lipase gehydrolyseerd. Hierdoor ontstaan glycerol en vetzuren. Hierdoor daalt de pH (want zuur). Hiervan maakt het lichaam dan weer vetten (vb. Fosfolipiden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn fosfolipiden?

A

Deeltjes met een apolaire kop, glycerol en (twee) apolaire staarten.
- celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn eiwitten?

A
  • bouwstof voor spieren
  • basis van enzymen
  • Zitten veel in: vlees, eieren, melkproducten, (soja)bonen en noten
  • worden afgebroken tot aminozuren
17
Q

Wat is de algemene formule voor de 20 natuurlijke aminozuren die de mens nodig heeft?

A

Een centraal C-atoom met 4 groepen:
- H-atoom
- R (restgroep)
- NH2 (amino) groep
- COOH (zuur) groep

18
Q

Wat zijn essentiële aminozuren?

A

aminozuren die de mens niet zelf aan kan maken. We moeten ze binnenkrijgen via voedsel.

19
Q

Hoe ontstaan een dipeptide?

A

Een condensatiereactie tussen twee peptiden (aminozuren). Hierbij ontstaat een kenmerkende groep: de peptidegroep.

20
Q

Wat gebeurt er bij de spijvertering?

A

Hydrolyse van polypeptiden

21
Q

Waardoor ontstaat ureum?

A

Het afbreken van aminozuren

22
Q

Wat is de primaire structuur van een eiwit?

A

De volgorde van de aminozuren

23
Q

Wat is de secundaire structuur van een eiwit?

A

De spiraalstructuur

24
Q

Wat is de tertiaire structuur van een eiwit?

A

De ruimtelijke vorm van het eiwit. Dit vormt door interactie van de R-groepen (vb. redox → zwavelbrug, waterstofbrug, etc.)

25
Q

Wat is denatureren?

A

Het permanent veranderen van de vorm (secundaire en tertiaire structuur) van een eiwit door verhitting. Zie: koken van een ei

26
Q

Wat zijn enzymen?

A

Biokatalysatoren. Ze versnellen reacties of verzekeren dat ze uberhaupt kunnen gebeuren. Dit doen ze door het verlagen van de activeringsenergie.

27
Q

Wat is het substraat?

A

De beginstof waarop een enzym werkt

28
Q

Wat is het pH-optimum?

A

De pH waarbij het enzym het beste werkt (no way)

29
Q

Wat is het temperatuuroptimum?

A

De temperatuur waarbij het enzym het beste werkt

30
Q

Wat zijn de verschillen tussen DNA en RNA?

A

DNA:
- deoxyribose
- A T C G
- Dubbelstrengs
- > 10^6 nucleotiden (lang)
- In chromosoom in celkern
RNA:
- Ribose
- A U C G
- Enkelstrengs
- 10^2 - 10^3 nucleotiden (korter)
- In cytoplasma

31
Q

Wat zijn de drie stappen in eiwitsynthese?

A
  1. Transcriptie
  2. Translatie (mRNA aflezen door tRNA)
  3. Translatie (koppelen van aminozuren)
32
Q
A