H11 Flashcards

1
Q

Motorisch systeem

Taak grote hersenen voor beweging

A

Initiëren van beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Motorisch systeem

Taak hersenstam voor beweging

A

Soort-specifieke bewegingen (fijne motoriek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Motorisch systeem

Taak ruggenmerg voor beweging

A

Uitvoeren van bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijkste motor-ondersteunende hersengebieden:

A
  • Basal ganglia ‘basale kernen’ –> reguleren kracht van bewegingen (e.g. bij het grijpen of vastpakken van een mok)
  • Cerebellum ‘kleine hersenen’ –> reguleren de timing en accuratesse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Corticale controle

3 stadia van uitvoeren van bewegingen

A

Planning (prefrontale cortex)
Organisatie (premotorische cortex)
UItvoering (primaire motorische cortex M1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 stadia van uitvoeren van bewegingen

A

Planning –> prefrontale cortex (PFC)
* Specificeren van doel en beslissen om beweging uit te gaan voeren

Organisatie –> premotorische cortex
* Specificeren en organiseren van complementaire bewegingen ‘motor sequenties’ die nodig zijn om het plan uit te voeren

Uitvoering –> primaire motorische cortex (M1)
* Vertalen van motor sequenties in motor opdrachten die verschillende bewegingen produceren (met name gespecialiseerd in focale bewegingen, e.g. beweging van armen, handen, mond)

Alle complexe bewegingen (e.g. praten, piano spelen, balsporten) vereisen organisatie, selectie en uitvoering van motor sequenties –> reeks voorgeprogrammeerde bewegingen die uitgevoerd worden als één set

NB: Een belangrijk aandeel van motorisch leren is het aanleren van motor sequenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Motor sequenties

A

Voorgeprogrammeerde bewegingen die uitgevoerd worden als één set (complex gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cortex simpele bewegingen

A

Primaire motor cortex en primaire sensorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cortex reeks van bewegingen

A

Primaire motor cortex en primaire sensorische cortex en dorsaal premotorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cortex complexe bewegingen

A

Primaire motor cortex (M1) en primaire sensorische cortex (S1)
- dorsaal premotorische cortex en:
- prefrontale cortex: doel
- temporale cortex: wat
- pariëtale cortex: hoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Corticale controle over bewegingen

A

Corticale controle over bewegingen is hiërarchisch en parallel
* Hiërarchisch: prefrontaal –> premotor –> primaire motor cortex
* Parallel: plannen en uitvoeren van meerdere onafhankelijke bewegingen tegelijk

NB: dit is een erg simplistisch model. Meerdere neurale netwerken en subcorticale hersenstructuren zijn betrokken bij beweging, waaronder de basale ganglia, thalamus en het cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spatiële codering

A

Topografische map –> motorische homunculus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Somatotopische organisatie

A

Elke plek van het lichaam heeft een specifieke locatie in het brein (homunculus)
- disproportioneel: Grote gebieden in M1 zijn voor precieze bewegingen (vingers, lippen, tong), niet voor grote ledenmaten
- Discontinue: Somatotopische organisatie is niet op volgorde

Grote ledematen aangestuurd door premotorische cortex

NB: de motor cortex bevat geen specifieke spierbewegingen maar een repertoire van fundamentele bewegingscategorieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neurale plasticiteit (somatotopisch)

A

De somatotopische organisatie in de (supplementaire) motorische cortex is flexibel

Neurale plasticiteit faciliteert:
* Motorisch leren
* Herstel na schade –> constraint-induced therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tractus corticospinalis (‘corticospinal tract’)

Van motorische cortex naar ruggenmerg (efferent, output)

A
  • Ontspringt in motorische cortex laag V
  • Eindigt in anterieure/ventrale hoorn van ruggenmerg (piramidebaan)
  • Axonen kruisen gedeelteliik in medulla (hersenstam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tractus corticospinalis lateralis

Van motorische cortex naar ruggenmerg (efferent, output)

A
  • Kruist in de medulla (hersenstam)
  • Naar contralaterale zijde (90%)
  • Eindigt in laterale zijde van contralaterale anterieure hoorn
  • Distale musculatuur (ledematen, vingers) –> voor ver weg van RM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tractus corticospinalis ventralis

Van motorische cortex naar ruggenmerg (efferent, output)

A
  • Kruist niet
  • Ipsilateraal (10%)
  • Eindigt in mediale zijde van ipsilaterale anterieure hoorn
  • Proximale musculatuur (romp) –> voor dichtbij het RM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vlinderachtige structuur

A

Grijze stof van de neuronen vormen een vlindervorm in de ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Centrale kanaal

A

Midden van het ruggenmerg, gevuld met cerebrospinale vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Anterieure hoorn

A

In de anterieure hoorn verbinden synapsen van:
* Tractus corticospinalis met interneuronen
* Interneuronen met motor neuronen
* Motor neuronen met spiervezels

21
Q

Somatotopische organisatie in het ruggenmerg

A
  • Tractus corticospinalis lateralis –> vooral laterale interneuronen en motorneuronen –> ledematen, vingers
  • Tractus corticospinalis ventralis –> vooral mediale interneuronen en motorneuronen –> romp
22
Q

Neuromusculaire synaps of ‘junctie’

A
  • De (efferente) verbinding tussen motor neuronen vanuit het ruggenmerg en spiervezels
  • Bevat motorische eindplaat
23
Q

Spierbewegingen

A
  • Neurotransmitter: acetylcholine
  • Spieren van ledematen zijn georganiseerd in opponente paren: extensor (e.g. triceps) en flexor (e.g. biceps)

NB: verbindingen tussen interneuronen en motor neuronen zorgen voor samenwerking van spieren
* organiseren spierbewegingen
* wanneer de ene spier samentrekt, ontspant de andere

24
Q

Basale Ganglia (spieren)

A

Moduleren de activiteit van corticale motorische hersengebieden
Bestaat uit de volgende kernen:
* Nucleus caudatus (‘nucleus met staart’)
* Putamen
* Globus pallidus (DBS bij parkinson –> handrem voor initiëren/inhiberen van bewegingen)
* Nucleus accumbens (beloning)
* Subthalamische nucleus
* Substantia nigra

NB: meestal niet de amygdala

25
Q

Basale ganglia als volumeknop

A

De functie van de basale ganglia is als een “volumeknop” waarmee de kracht (amplitude) van bewegingen wordt geregeld (via globus pallidus int.)
Neurotransmitter: voornamelijk Dopamine (DA)

Te weinig kracht –> Hypokinesie
* Gebrek aan beweging (rigiditeit)
* Parkinson (substantia nigra)

Teveel kracht –> Hyperkinesie
* Excessief bewegen (onvrijwillig)
* Huntington (nucleus caudatus & putamen)

26
Q

Hypokinesie

A

Te weinig kracht –> Hypokinesie
* Gebrek aan beweging (rigiditeit)
* Parkinson (substantia nigra)

27
Q

Hyperkinesie

A

Teveel kracht –> Hyperkinesie
* Excessief bewegen (onvrijwillig)
* Huntington (nucleus caudatus & putamen)

28
Q

Cerebellum (kleine hersenen, spieren)

A

De functies van het cerebellum hebben voornamelijk betrekking op de timing en accuratesse van bewegingen –> kritisch voor aanleren en uitvoeren van motor skills
Schade –> bal vangen is moeilijk

29
Q

Somatotopische organisatie structuren

A
  • Basis (‘flocculus’) –> oogbewegingen en balans
  • Mediaal –> gezicht en romp
  • Lateraal –> ledematen, handen, voeten en vingers
30
Q

Intentie, actie, feedback model

Het Cerebellum — timing en accuratesse

A

Cerebellum vergelijkt beoogde actie met daadwerkelijk uitgevoerde actie, berekend eventuele discrepantie (‘error’) en informeert de (motorische) cortex hoe de beweging gecorrigeerd moet worden

31
Q

Vestibulaire systeem

A

Betrokken bij motor functies die ons in staat stellen om lichaamsbalans te hanteren
Bevindt zich in het middenoor (nabij de cochlea), en bestaat uit twee groepen receptoren:
1. Halfcirkelvormige kanalen (‘booggangen’)
2. Otolieten (satolietorgaan)

32
Q

Halfcirkelvormige kanalen (‘booggangen’)

A
  • 3 kanalen –> 1 voor elke richting (3 dimensies)
  • Bevatten vestibulaire haarcellen ‘trilhaartjes’
  • Kanalen zijn gevuld met vloeistof: endolymphe
  • Hoofdbewegingen bewegen deze vloeistof, waardoor de trilhaartjes buigen –> induceert actiepotentalen
  • Functie: **oriëntatie van het hoofd: detecteren van
  • veranderingen in hoofdbewegingen (rotatie)**

Temporele codering (zoals codering van amplitude van geluiden)

33
Q

Otolieten (satolietorgaan)

A
  • Utriculus, Sacculus
  • Bevatten ook vestibulaire haarcellen ‘trilhaartjes’
  • Gevuld met gelei-achtige substantie met kleine calcium carbonaat kristallen (otoconia)
  • Kantelen van het hoofd drukt de gelei en kristallen tegen haarcellen, waardoor de trilhaartjes buigen en actiepotentalen worden gegenereerd
  • Functie: oriëntatie van het lichaam: detecteren van veranderingen in richting en lineaire versnelling (acceleratie) in relatie tot zwaartekracht

Temporele codering (zoals codering van amplitude van geluiden)

34
Q

Somatosensatie

A

Uniek sensorisch systeem (afferent) dat
door het hele lichaam gedistribueerd is en niet zoals visie, gehoor, smaak en geur gelokaliseerd is in het hoofd
Dichtheid van somatosensorische receptoren varieert sterk:
* Onbehaarde huid –> hoog sensitief (tong, lippen, handpalmen, voeten)
* Behaarde huid –> minder sensitief (armen, benen, rug)

35
Q

Nociceptie

somatosensorische systeem

A

Irritatie
* Pijn, temperatuur, jeuk

36
Q

Hapsis

somatosensorische systeem

A

Druk
* Aanraking en druk ‘tastzin’

37
Q

Proprioceptie

somatosensorische systeem

A

Spierfeedback
* Perceptie van lichaamslocatie en beweging

38
Q

Snel adapterende receptoren

somatosensorische systeem

A

Activeren neuronen wanneer stimulatie begint en eindigt –> registreren informatie over stimulus onset en offset (iets doen)

39
Q

Langzaam adapterende receptoren

somatosensorische systeem

A

Activeren neuronen zolang de stimulatie aanwezig is –> registreren of een stimulus nog steeds voortduurt (weten dat je een bril draagt)

40
Q

Sensomotorische weg van input

A

Somatosensorische neuronen projecteren vanuit de huid naar de posterieure hoorn van het ruggenmerg:
* Dendriet (receptor) in de huid (erg lang)
* Cellichaam (soma) in dorsale spinale ganglia (in grensstreng nabij het ruggenmerg)
* Axonen eindigen in posterieure hoorn van het ruggenmerg

NB: axonen van de dorsale spinale ganglia variëren in dikte en mate van myelinisatie.
Over het algemeen: Hapsis (tastzin) en proprioceptie –> dikker, sterk gemyeliniseerd (sneller)
Nociceptie (pijn, temperatuur, jeuk) –> dunner, minder sterk gemyeliniseerde axonen (langzamer)

41
Q

BELANGRIJK

Tractus spinothalamicus dorsalis (posterieure tract)

A

Hapsis (aanraking, druk) en Proprioceptie (lichaamsperceptie)
* van ruggenmerg naar hersenstam via dorsale kolom
* kruist vervolgens naar contralaterale zijde in hersenstam
* via mediale lemniscus naar ventrolaterale thalamus naar S1

NB: alle somatosensorische tracten gaan uiteindelijk naar de cortex via de thalamus –> net als visuele en auditieve tracten

42
Q

BELANGRIJK

Tractus spinothalamicus ventralis (anterieure tract)

A

Nociceptie (pijn, temperatuur, jeuk)
* eerst naar anterieure zijde van ruggenmerg
* kruist vervolgens naar contralaterale anterieure ruggenmerg
* via mediale lemniscus naar ventrolaterale thalamus naar S1

NB: alle somatosensorische tracten gaan uiteindelijk naar de cortex via de thalamus –> net als visuele en auditieve tracten

43
Q

Kniereflex via ruggenmerg –> monosynaptisch reflex

A
  • Aantikken van patellapees rekt quadriceps spier
  • Rek-gevoelige receptoren projecteren rechtstreeks naar motor neuron in ruggenmerg
  • Motor neuron stimuleert quadriceps om samen te trekken (reduceert rek en strekt onderbeen)

NB: De cortex is er niet bij betrokken –> zeer snelle reflex (—30 ms, hangt af van axon lengte)

Ander voorbeeld: terugtrekken van hand na aanraken van heet of koud object
* Eerst hand terugtrekken (ruggenmerg), daarna voel je pas of het warm was of koud (cortex)

NB: multi-synaptische reflexen zijn verantwoordelijk voor meer complexe ruggenmergreflexen die betrokken zijn bij e.g. staan en lopen

44
Q

Pain gating theorie

A
  • Probeert een verklaring te vinden voor het fenomeen dat acute (scherpe) pijn kan worden verminderd door over de pijnlijke plek te wrijven (‘overstemt’ de pijnsensatie)
  • Kan ook een verklaring zijn voor ‘spelden en naalden gevoel’: verdoofd, tintelend of ‘slapend’ gevoel na te lang in dezelfde houding te hebben gezeten –> afknellen van bloedtoevoer deactiveert dikke gemyeliniseerde axonen voor tast en druk, maar Iaat ongemyeliniseerde axonen voor pijn ongemoeid
45
Q

Gerefereerde pijn (uitstralende pijn)

A

Interne receptoren (organen) en uitwendige receptoren (op lichaam) delen hetzelfde pad naar de cortex: gerefereerde pijn (uitstralende pijn): pijn afkomstig uit een intern orgaan (e.g. hart) wordt uitwendig gevoeld (e.g. op linker schouder)

NB: Pijn is een zeer gecompliceerd onderwerp waarbij tal van invloeden een rol spelen, waaronder: neurotransmissie, hormonale invloeden, opwinding, emoties etc.

46
Q

Periaqueductale
grijze massa

A

Interneuronen gebruiken endogene opioïden als inhiberende neurotransmitter

Stimulatie van periaqueductale grijze massa in het tegmentum (middenhersenen) kan pijnperceptie onderdrukken (pain gate)

47
Q

Somatosensorische cortex

A

Primair (S1): Pariëtaal gebied 3, 1, 2
Secondair (S2): Pariëtaal gebied 5,7

Somatotopische representatie in de primaire somatosensorische cortex (S1) is georganiseerd in vier aparte corticale mappen ‘homunculi’ die bijv. als volgt reageren:
* een Vinger –> 3a, 3b
* meerdere vingers –> 1
* multimodale input –> 2

NB: grootte van het receptieve veld en informatieverwerking neemt ook toe van 3a, 3b –> 1 –> 2

48
Q

BELANGRIJK

Laesie voor sensomotoriek

A
  • Unilaterale laesies in de hersenstam, thalamus en cortex produceren globale somatosensorische uitvalsverschijnselen aan de contralaterale zijde
  • Unilaterale laesies in de dorsale spinale ganglia produceren globale somatosensorische uitvalsverschijnselen in een specifiek deel van het lichaam (dermatoom) aan de ipsilaterale zijde
  • Unilaterale laesies in het ruggenmerg produceren vanaf het punt van de laesie naar beneden:
  • ipsilateraal verlies van hapsis en proprioceptie (kruisen in hersenstam)
  • contralateraal verlies van nociceptie (kruist in ruggenmerg)