H10 Flashcards

1
Q

Hoe ontstaat geluid

A
  • Geluid ontstaat wanneer luchtmoleculen in trilling worden gebracht
  • Leidt tot luchtdrukverschillen die zich als een golf
  • Geluidsgolven plaatsen zich voort in een comprimeerbaar medium (lucht, water, aarde)
    –> In de ruimte = vacuüm, dus geen (hoorbaar) geluid
    Infrasound < 20 Hz, 760.000 jaar in 50 seconden

NB: wat wij ervaren als geluid is een construct van ons brein (net als visie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Compressie

A

meer moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rareficatie

A

minder moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Snelheid geluid

A

343 m/s in lucht
- in de ruimte is vacuum dus geen geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Frequentie

A
  • Aantal trillingen per seconde (Hz), bij mensen 20-20.000 Hz
  • toonhoogte
  • max frequentie neemt af met leeftijd
  • Lage frequentie –> lange afstanden (e.g. walvissen)
  • Hoge frequentie echolocatie (sonar; vleermuizen, dolfijnen)
    Toonhoogte draagt bij aan prosodie van spraak (ritme, klemtoon, intonatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Amplitude

A
  • Gemeten in decibel (dB, relatieve geluidssterkte)
  • Waargenomen als volume (loudness)
  • relatieve geluidssterkte = grootte van de golven (dB)
  • langdurig >100 dB –> gehoorschade
  • volume
  • +3 dB is verdubbeling van waarneming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Complexiteit

A

Combinaties van verschillende frequenties en amplitudes
- timbre: complexiteit klinkt als klankkleur

  • Fundamentele frequentie = snelheid waarmee de laagste onderliggende (grond) toon zich herhaalt (e.g. 100 Hz)
  • Meeste geluiden hebben verschillende overtonen –> geluidsgolven met een hogere frequentie die deelbaar is door de fundamentele frequentie (e.g. 200, 300, 400 Hz etc.)
  • De relatieve sterkte van deze overtonen bepaald het timbre (‘klankkleur’) van het geluid (e.g. viool, piano etc.)

Een belangrijk kenmerk van complexe tonen is periodiciteit: De fundamentele frequentie wordt op vaste intervallen herhaald.
Aperiodische geluiden worden waargenomen als ruis (herrie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fundamentele frequentie

A

Snelheid waarmee de laagste onderliggende grondtoon zich herhaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overtonen

A

Boventonen –> veelvoud van de ondertoon (fundamentele frequentie) (200, 300, 400 Hz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitwendig oor

A
  • oorschelp (pinna/auriele) –> golven opvangen
  • Externe gehoorgang –> verplaatsen golven
  • trommelvlies (tympanic membrane) –> trillen door naar middenoor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Middenoor

A
  • Hamer (hammer/malleus)
  • Aambeeld (anvil/incus)
  • Stijgbeugel (stirrup/stapes)

Dit zijn de gehoorbeentjes (ossicles)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ossicles

A

Gehoorbeentjes uit het middenoor –> trillingen uit trommelvles overnemen en versterken naar ovale venster (hamer, aambeeld, stijgbeugel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Buis van Eustachius

A

Buis onder stijgbeugel die met de neus is verbonden om de luchtdruk te corrigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Binnenoor

A
  • Ovaal en rond venster
  • Slakkenhuis (cochlea) –> holle kamers met vloeistof
  • Orgaan van Corti (met haarcellen)
  • Gehoorzenuw: Nervus cochlearis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Buitenste haarcellen

A
  • 12000
  • Verbonden met tectoriaal membraan
  • GEEN receptoren; beïnvloeden alleen de stijfheid van het tectoriaal membraan –> motor functie (basis= stijf; uiteinde = flexibel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Binnenste haarcellen

A
  • 3500
  • NIET verbonden met tectoriaal membraan, maken slechts losjes contact
  • Auditieve receptorcellen
  • Regenereren niet na schade permanent gehoorverlies
  • Binnenste haarcellen ‘lekken’ continu calcium –> Altijd kleine hoeveelheid neurotransmitter in synaptische spleet (= baseline activiteit)
17
Q

Ovale venster

A

Vibraties van het ovale venster brengen de vloeistof in het slakkenhuis (cochlea) in beweging, waardoor het basilair en tectoriaal membraan ook gaan trillen en en de haarcellen buigen

18
Q

Gehoorzenuw

A

De axonen van de binnenste haarcellen vormen de gehoorzenuw: nervus cochlearis (deel van hersenzenuw VIII)

19
Q

Actiepotentiaal gehoor

A

Door beweging (trilling) van de haarcellen verandert het membraanpotentiaal
Bijvoorbeeld:
* Beweging naar rechts resulteert in depolarisatie: K+ influx –> Ca2+ influx –> meer neurotransmitter in synaptische spleet –> excitatie
* Beweging naar links resulteert in hyperpolarisatie: K+ efflux –> minder neurotransmitter in synaptische spleet –> inhibitie

20
Q

Zenuwbanen naar primaire auditieve cortex (A1)

A
  1. Slakkenhuis –> via gehoorzenuw (gehoortract) –> in medulla oblongata (superior olivary nucleus en cochlear nucleus –> via trapezoid body)
  2. middenhersenen (inferior colliculus)
  3. tussenhersenen, thalamus (mediale geniculate nucleus)
  4. primaire auditieve cortex (A1)

NB: De gehoorzenuw verbindt met contralaterale en ipsilaterale gebieden in de hersenstam
Auditieve informatie van beide oren wordt door het brein ‘gemixt’ tot een coherent auditief percept

21
Q

Primaire auditieve cortex A1 (Heschl’s gyrus)

A

Lateralisatie bij rechtshandigen:
* In rechter hemisfeer, Heschl’s gyrus = groter –> analyseren van muziek

22
Q

Secundaire auditieve cortex

A

Deel van A2 direct achter A1 = planum temporale
Lateralisatie bij rechtshandigen:
* In linker hemisfeer, planum temporale = groter –> taalbegrip (gebied van Wernicke)

23
Q

Gebied van Wernicke bij linkshandigen

A
  • 70% in linker hemisfeer (zoals rechtshandigen)
  • 15% in rechter hemisfeer (omgekeerd)
  • 15% zowel in linker als rechter hemisfeer (bilateraal)
24
Q

Tonotopische codering

A

Haarcellen in de cochlea coderen frequentie als functie van hun plaats op het basilaire membraan
–> tonotopische codering = voorbeeld van spatiele codering

Aan het begin (base) van de cochlea is het basilair membraan smal, dik en stug
* Hier reageren haarcellen vooral op hoge frequenties (tot 20.000 Hz)

Aan het einde (apex) van de cochlea is het basilair membraan breed, dun en flexibel
* Hier reageren haarcellen vooral op lage frequenties (vanaf 20 Hz)

  • De tonotopische codering van frequentie blijft behouden in alle auditieve zenuwbanen en in de primaire auditieve cortex (A1) –> Deze ontdekking heeft geleidt tot de ontwikkeling van cochleaire implantaten

NB: geluiden onder 200 Hz worden niet tonotopisch maar temporeel gecodeerd in A1 –> frequentie geluid = frequentie membraan = frequentie van actiepotentialen (F0 spraak 85-180 Hz (mannen), 165 tot 255 Hz (vrouwen, kinderen))

25
Q

Grotere amplitude leidt tot

A
  • Meer intense trillingen van ovale venster
  • Meer intense beweging van vloeistof in slakkenhuis
  • Meer intense trilling van basilaire en tectoriale membraan
  • Meer intense trillingen van de binnenste haarcellen
  • Meer afgifte van neurotransmitter
  • Hogere vuurfrequentie van bipolaire neuronen
  • Voorbeeld van temporele codering
26
Q

Codering van locatie gebaseerd op verschil tussen twee oren

A
  1. Interaural time difference ITD
  2. Interaural intensity difference IID
  • NB: mensen gebruiken het ITD en IDD voor horizontale geluidslokalisatie
  • Lokaliseren van geluiden voor/achter, boven/onder vereist draaien/kantelen van het hoofd
  • Oorschelp helpt ook bij verticale geluidslokalisatie (maar niet zo nauwkeurig als uilen bijvoorbeeld)
27
Q

Interaural time difference ITD

A

Aankomsttijd = interaural time difference (ITD)
* Detectie drempel voor mensen 10 microseconde
* berekend in medial superior Olivary complex

28
Q

Interaural intensity difference IID

A

Volume = interaural intensity difference (IID)
* berekend in lateral superior Olivary complex en trapezoid body ‘trapeziumvormig lichaam’
* meest effectief voor hoge frequenties (vanwege hoofdschaduw effect)

29
Q

Ventraal gebied (temporaalkwab links)

Taalgebieden in brein

A

Ventraal –> taalbegrip
* gehoor voor ‘herkenning’

Linker temporaalkwab –> gebied van Wernicke
Schade: afasie van Wernicke (vloeiende spraak, maar onsamenhangend, geen begrip van taal)

NB: Taalverwerking vindt niet exclusief plaats in de linkerhemisfeer, maar deze is wel relatief meer actief

30
Q

Dorsaal gebied (frontaalkwab links)

Taalgebieden in brein

A

Dorsaal –> taalproductie
* gehoor voor ‘actie’

Linker frontaalkwab –> gebied van Broca
Schade: afasie van Broca (niet-vloeiende, onderbroken spraak, maar wel intact taalbegrip)

NB: Taalverwerking vindt niet exclusief plaats in de linkerhemisfeer, maar deze is wel relatief meer actief

31
Q

Waarom is gebied van Broca actief bij discrimineren van spraak?

A

interpretatie van sommige spraaksignalen vereist ook kennis over articulatie

32
Q

Gebieden voor muziek in het brein

A

De organisatie van verwerking van muziek in het brein is ongeveer gelijk aan die van taal, maar dan gelateraliseerd in de rechter hemisfeer in plaats van de linker hemisfeer

Rechts-links hemisfeer verschillen zijn relatief, niet absoluut (i.e. activatie in beide hemisferen)

NB: Muziekverwerking vindt niet exclusief plaats in de rechterhemisfeer, maar deze is wel relatief meer actief