H10 - Uitscheiding Flashcards

1
Q

Regelkring, stappen

A
  1. Norm (gewenste temperatuur)
  2. Receptor (actuele waarde registreren)
  3. Regelcentrum (vergelijkt info met de norm)
  4. Effector (afwijking wordt hersteld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Negatieve terugkoppeling

A

Tegengestelde reactie (temp is hoog, effector laat dalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Homeostase

A

Lichaam probeer temperatuur constant te houden, als de waardes niet constant blijven werkt het lichaam niet optimaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diffusie in longen

A

O2 uit longblaasjes naar bloed in haarvaten
CO2 uit bloed naar lucht in longblaasjes
Wet van Fick zijn factoren die dit beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dode ruimte

A

Vindt geen diffusie plaats, na uitademing blijft erin zitten en stroomt longen in bij volgende inademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ademcentrum

A

In hersenstam, norm CO2 en O2 concentratie (Krijgt info van receptoren en stuur impulsen –> Drempelwaarde? ademhalingsreactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voordelen neusademhaling

A
  1. Neusschelpen vergroot opp. lucht in contact met neusslijmvlies
  2. Zintuigcellen registreren gevaarlijke gassen
  3. Neusharen leiden lucht langs neusslijm, vangt stof/ziekte uit de lucht
  4. Lange weg door neus, warm/vochtige lucht –> Voorkomt beschadiging longblaasjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klaplong (pneumothorax)

A

Druk neemt af –> Lucht zet uit –> Lucht lekt weg uit longen –> Komt in interpleurale ruimte (tussen long- en borstvlies, vloeistof waardoor vliezen langs elkaar bewegen met ademhaling) –> Onderdruk verdwijnt –> Borst- + Longvlies laten los –> Klaplong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inademing

A
  1. Middenrif-, buitenste tussenribspieren trekken samen
  2. Borstkas + Longvolume vergroot
  3. Druk in interpleurale ruimte neemt af
  4. Luchtdruk in aveoli daalt, onder buitenlucht
  5. Lucht stroomt naar binnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitademing

A
  1. Middenrif- en buitenste tussenribspieren ontstpannen
  2. Zwaartekracht –> Borstkas en longvolume verkleint
  3. Druk in interpleurale ruimte neemt toe
  4. Luchtdruk in aveoli stijgt, boven buitenlucht
  5. Lucht stroomt naar buiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nieren functies

A
  1. Maakt urine, afvalstoffen / overig water

2. Homeostase, osmotische waarde / bloeddruk / ph

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Urinevorming

A
  1. Ultrafiltratie: Haarvaten in glomerulus wordt door hoge bloeddruk vloeistof naar 1e gekronkelde nierbuisje geperst –> Voorurine
  2. Terugresorptie: Groot deel van water (en stoffen) uit voorurine moet terug naar het bloed –> Osmose gaat water terug
  3. Dalende been lus van Henle, waterkanalen waardoor water teruggaat naar weefselvloeistof –> Osmose
  4. Stijgende been, NaCl naar weefsel, passief (daarna actief) –> Osmotische waarde weefsel verhoogt
  5. 2e gekronkelde buisje, aldesteron zorgt dat k+ erin gaat en Na Cl eruit
  6. ADH verhoogt aantal waterkanaaltjes, extra terugresorptie
  7. ureum gaat onderin naar weefselvloeistof, osmotische waarde is hoog dus meer terugresorptie
  8. Urine –> Nierbekken –> Urineleider –> Blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dialyse

A

Zuiveren van bloed, van afvalstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Functies lever

A
  1. Koolhydraatstofwisseling
  2. Vetstofwisseling
  3. Eiwitstofwisseling
  4. Afbraak rode bloedcellen
  5. Galproductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Koolhydraatstofwisseling

A

Voedinsstoffen eerst naar lever (niet teveel in lichaam) –> Insuline zorgt dat glucose opneemt in levercellen, opgeslagen als glycogeen
Verbranding –> glucose verbruikt voor ATP vorming, door glucagon wordt glycogeen weer glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gluconeogenese

A

Levercellen maken glucose uit aminozuren + vetten als glycogeen voorraad afneemt

17
Q

Eiwitstofwisseling

A

Eiwitten afbreken –> A-zuren ontstaan (Deel gebruiken voor nieuwe eiwitten = Transaminering) (Rest gaat weg, deaminering)

18
Q

Transaminering

A

Oud a-zuur ruilt aminogroep voor ketogroep –> molecuul verandert daardoor in goeie A-zuur

19
Q

Deaminering

A

Aminogroep wordt verwijdert, die groep wordt ammoniak, koppelen aan CO2, ureum, naar urine

20
Q

Essentiele aminozuren

A

Kunnen niet uit andere a-zuren worden gemaakt, moet in voedsel