Brainscape's Knowledge GenomeTM

Browse over 1 million classes created by top students, professors, publishers, and experts.


See full index

ZFrans fiches > H 3 > Flashcards

H 3 Flashcards

1
Q

Dag allemaal

A

Bonjour à tous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Even uw aandacht graag.

A

Votre attention, svp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik geef het woord aan Caroline.

A
  • Je donne
  • cède la parole à Caroline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik stel voor om te luisteren naar Charlotte die zal spreken over haar persoonlijke ervaringen.

A

Je propose d’écouter charlotte qui parlera de ses expériences personnelles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Iets anders nu

A

Autre chose à présent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik zou willen overgaan naar het volgende punt.

A

Je voudrais passer au point suivant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het volgende punt is …

A

Le point suivant, c’est …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

We kunnen het misschien hebben over …

A

Nous pourrions peut-être aborder le thème de …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nu ik eraan denk, ….

A

Maintenant que j’y pense

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tussen haakjes, …

A

Entre parenthèses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Trouwens, … (2 formules)

A
  • A propos
  • D’ailleurs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dit even terzijde.

A

Soit dit en passant, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voor ik het vergeet, …

A

Avant que je ne l’oublie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Laten we samenvatten (2 formules)

A
  • Récapitulons
  • Résumons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kortom (2 formules)

A
  • Pour faire court
  • bref
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ten slotte ( 2 formules)

A
  • En conclusion
  • Pour conclure
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Om af te ronden (3 formules)

A
  • Pour terminer
  • Finalement
  • Pour finir
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat ik eerst en vooral wilde zeggen, is …

A

Ce que j’ai voulu dire avant tout, c’est…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Laten we het hierbij houden.

A

Restons-en là

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bedankt voor uw aandacht.

A

Merci beaucoup de votre attention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ik heb hier niets meer aan toe te voegen.

A

Je n’ai plus rien à ajouter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zo, dat is alles!

A

Voilà c’est tout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dat volstaat!

A

Ca suffit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Laten we van onderwerp veranderen.

A

Changeons de sujet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Het heeft geen zin daarover voort te gaan.

A

Ce n’est pas la peine de poursuivre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Laten we het er niet meer over hebben.

A

N’en parlons plus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Zwijg!

A

Taizez-vous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Ik herhaal (2 formules)

A
  • Je répète
  • Je reprends
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Zoals ik al zei, …

A

Comme je le disais déjà

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Zoals ik net gezegd heb, …

A

Comme je viens de le dire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat erop neerkomt te zeggen dat …

A

Ce qui revient à dire que

32
Q

Met andere woorden, … (2 formules)

A
  • En d’autres mots
  • En d’autres termes
33
Q

Ik bedoel dat (2 formules)

A
  • C’est -à-dire
  • Soit
34
Q

Wat zeg je ? ( 3 formules)

A
  • Vous ditez
  • que-est ce que dites vous
  • comment dites vous
35
Q

Heb ik dat goed verstaan?

A

Est-ce que J’ai bien compris?

36
Q

Ik heb het niet goed verstaan.

A

Je ne les ai pas bien compris

37
Q

Als ik u goed begrijp, … (2 formules)

A
  • Ci je vous comprends bien
  • ci je bien compros
38
Q

U bedoelt dat …

A

Vous voulez dire que

39
Q

Kan u dat herhalen aub?

A

pourriez-vous répéter svp

40
Q

Kan u iets harder praten?

A

Pourriez-vous parler plus haut svp

41
Q

Kan u wat langzamer praten ?

A

Pourriez-vous parler plus lentement, svp

42
Q

Ik kan u moeilijk verstaan met al dat lawaai.

A

J’ai du mal à vous entendre à cause du bruit

43
Q

Niet te snel!

A

Pas trop vite

44
Q

Kan u wat duidelijker praten?

A

Pourriez-vous parler plus clairement svp

45
Q

Harder!

46
Q

Is het duidelijk?

A

C’est clair ?

47
Q

Mag ik doorgaan?

A

puis-je continuer

48
Q

Begrepen? (2 formules)

A
  • Entend
  • compris
49
Q

Gesnapt?

50
Q

Begrijpt u mij?

A

Vous me comprenez

51
Q

Hebt u mij begrepen?

A

Vous m’avez compris

52
Q

Begrijpt u waar ik naartoe wil?

A

Vous comprenez où je veux en venir

53
Q

Nu snap ik het! / Nu ben ik mee!

A

maintenant je comprends

54
Q

Hoe zeg je “Ik ga ervandoor” in het Frans?

A

Comment dit-on « ik ga ervandor » en français?

55
Q

Wat zeg je als iemand zich voorstelt?

A

Je vous présente

56
Q

Hoe heet dat in het Frans?

A

Comment ça s’appelle en français ?

57
Q

Welke andere uitdrukking bestaat er voor
“mes compliments à Jeanne”?

A
  • Le bonjour à jeanne
  • Quelle autre expression existe-t-il dire “…”
58
Q

Welk is het meest gebruikte woord om een Frans brood aan te duiden?

A

Quelle est le mot le plus couramment utilisé pour désigner un pain français -> une baguette

59
Q

Kan je dat zo zeggen?

A

Peut-on le dire ainsi / comme ça?

60
Q

Wat betekent deze zin?

A

Que signifie cette phrase

61
Q

Wat wil “prendre congé” zeggen?

A
  • Que signifie …
  • Que veut dire « prendre congé »
62
Q

Betekenen deze 2 woorden hetzelfde?

A

Ces 2 mots, signifient-ils la même chose ?

63
Q

De betekenis is niet duidelijk

A

le sens n’est pas clair

64
Q

De betekenis ontgaat me.

A

Le sens m’échappe.

65
Q

Hoe schrijf je “instant”?

A

Comment écrivez-vous “instantané” ?

66
Q

Schrijf je dat woord met een cédille?

A
  • Est-ce que vous écrivez ce mot avec une cédille
  • Ce mot s’écrit il ….
67
Q

Schrijf je dat zo?

A

Ça s’écrit ainsi / comme ça ?

68
Q

Is het zo juist geschreven?

A

C’est bien écrit comme ça / ainsi

69
Q

Staat er een accent op de –e-? (2 formules)

A
  • Y a-t-il un accent sur le –e-
  • Le -e- prend-il un accent
70
Q

Kan u dat woord even spellen aub?

A

Pourriez-vous épele ce mot, svp

71
Q

Hoe spreek je dat uit?

A

Comment prononce-t-on cela?

72
Q

Waar ligt de klemtoon in dat woord?

A

Où tombe l’accent dans ce mot

73
Q

Zo zeg je dat niet.

A

Ça ne se dit pas comme ça / ainsi.

74
Q

Zo schrijf je dat niet.

A

Ça ne s’écrit pas comme ça / ainsi

75
Q

Dat is verkeerd uitgesproken

A

C’est mal prononcé.

76
Q

In dat geval zeg je beter:…

A

Dans ce cas il vaut mieux dire….

ZFrans fiches (7 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions