Grammatica - Part 2 Flashcards

1
Q

which modal to use when making a proposal

A

Use Zullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Permission or rule

A

Use Mogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mogen and niet

A

cannot be used together

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

My keys must be in the car

A

Mijn sleutels moeten in de auto zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

My friend can speak 6 languages

A

Mijn vriend kan zes talen spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

We have to wear a uniform at work

A

We moeten een uniform bij werk dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

May I reserve a table for 4 people tonight

A

Mag ik vanavond een tafel voor 4 mensen reserveren ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Yes, that is possible. Will you come around 7 PM

A

Ja, dat is mogelijk. Wilt U rond 7 uur in de avond komen ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

May I go early, today please ?

A

Mag ik ga vroeg / eerdier gaan, alsjeblieft ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

He shall go to the party tomorrow at 5 PM with his friends

A

Hij zal morgen om 17 uur met zijn vrienden naar het feest gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indicative words (but these are not conjunctions)

A

Eerst (First)
Vervolgens (There after)
Dan (Then)
Daara (afterwards)
Tenslotte / Aan het eind (finally)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Describe going to Hema

A

Eerst ik ga naar de Hema
Vervolgens park in mijn auto
Dan neem ik een mandje
Daarna koop ik het brood en een taart
Tenslotte betaal ik bij de kassa

Observations:
Inversion of time is being used
Explaining sequence of activities
Explaining from start to end

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Explain going to office

A

Eerst fiets ik naar mijn kantoor
Vervolgens plaats ik nijn fiets bij de fietsenstal
Dan ga ik binnen mijn kantoor
Daarna zeg ik hallo aan mijn collegas
Tenslotte neem ik een kopje koffie bij het koffiehoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Krantenkoppen

A

Newspaper headlines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

om + …. te + infinief

A

imp part of sentence construction;

Helps in expressing a purpose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

in order to

A

om .. te

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

We are going to Amsterdam to visit museum

A

We gaan Amsterdam om het museuem te bezoeken

here om het is explaining the purpose of visit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

I use the duo lingo App in order to learn dutch

A

Ik gebruik de duo lingo App om het nederlands te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Important: For Waroom questions, which is very useful

A

om..te

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

We eat fresh fruits and vegetables in order to stay healthy

A

Wij eten verse fruit en groente om gezhond te blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

They are going to India to visit their parents

A

Ze gaan naar India om hun ouders te bezoeken

22
Q

My friend uses her red car in order to go to fitness club

A

Mijn vriend gebruikt haar rode auto om naar het fitness club te gaan

23
Q

Maria cycles everyday to go to her school

A

Marija fietst elkedag om naar haar school te gaan

24
Q

Can you help me to cook sphagetti

A

Kun je mij helpen om sphagetti te koken

25
Q

He uses a knife to cut the vegetables

A

Hij gebruikt een mes om de groente te snijden

26
Q

I use a laptop in order to write my mails

A

Ik gebruik een laptop om mijn mails te schrijven

27
Q

They drive next month with their friends to go to Maastricht

A

Ze rijden naast maand met hun vrinden om naar Maastricht te gaan

28
Q

The team leader sends an email to register for Agile training

A

De team leider stuurt een email om agile training te registereen

29
Q

You have to practice daily in order to learn good dutch

A

Je moet elkedag oefenen om goed nederlands te leren

30
Q

Can you write a paragraph to describe your vacation

A

Kun je een alinea schrijven om jou vacantie te beschrijven

31
Q

Shall we go by the train to visit keunkenhof

A

Zullen we met de trein gaan om naar keukenhof te bezoeken

32
Q

Peter goes to malta to meet his new clients

A

Peter gaat naar malta om zijn niewe klanten te ontmoeten

33
Q

The plumber comes to repair the tap

A

De loodgieter komt om de kraan te repareren

Note: Naar not required here as there is no specific direction

34
Q

Usage of geen / niet:

Mijn opa is heel blij

A

Mijn opa is niet heel blij

35
Q

Usage of geen / niet:

Wij eten voldende groente en fruit

A

Wij eten geen voldende groeten en fruit

36
Q

Usage of geen / niet:

Woont u in Utrecht ?
(Give response)

A

Ik woon niet in Utrecht

37
Q

Usage of geen / niet:

Gaan Jullie naar de markt (Give response)

A

Ik ga niet naar de markt

38
Q

Usage of geen / niet:
Vind je nederlands leuk ?
(give response)

A

Ik vind nederlands niet leuk

39
Q

Usage of geen / niet:
Heb je een fiets ?
(give response)

A

Nee, ik heb geen fiets

40
Q

France

A

Frankrijk

41
Q

Prepositions

A

Voorzetsels

42
Q

Preposition of place

A

Voor (in front of)

43
Q

The car stands before my garden

A

De auto staat voor mijn tuin

44
Q

On

A

Op

45
Q

At

A

Bij

46
Q

To / towards

A

Naar

47
Q

Inside

A

In

48
Q

In (bigger place)

A

Wij wonen in Amsterdam

49
Q

Preposition of time

A

Established time (Hours, months, days, seasons)

Op: Op Zaterdag
Om: Om 11 uur
In: In de winter

50
Q

Period of time

A

Sinds (Since): Sinds Vrijdag
Woor (for): Wijn gaan voor 3 dagen
Van - tot: Van morgen tot vrijdag heb ik examens
Binnen (within): Binnen 14 dagen mag u ruilen
Tussen: Vrijdag en Zonda zij

51
Q

Fixed prepositions (B level)

A

Wacht op: Wait for
Invloed op: Influence upon
Bang voor: Afraid of
Gebrek aan: Short of